WILLEM DE WALVISVAARDER
We kunnen het leven van Willem de Vlamingh pas oppakken wanneer hij als volwassen man - ruim twintig jaar na zijn geboorte - voor het eerst weer opduikt in de archieven, direct met zijn bijnaam “de Vlaming”.
Eerste keer op walvisjacht (1664)
Op 7 mei 1664 meldt ene Jacob Jelmersz Cocq zich bij het notariskantoor van Pieter van Buijtene in de Nieuwebrugsteeg te Amsterdam (bij het huidige Rokin). Deze Jacob heeft drie zeelieden bij zich waarmee hij een aantal afspraken wil laten vastleggen. Een daarvan is Willem de Vlamingh.
Wat ongelooflijk fijn dat Arnold de Lange deze "Hollandse walvisvaarder op jacht in het pakijs van omstreeks 1690" heeft vervaardigd, zodat wij nu een beeld kunnen krijgen hoe het eraan toeging als zo'n Hollandse walvisvaarder bezig is om een aantal kort tevoren gesignaleerde Groenlandse walvissen te bejagen. Op aanwijzingen van de uitkijk in de fokkemast roeien de bemanningen van de uitgezette vangstsloepen door openingen in het pakijs naar de dieren toe om ze vervolgens te harpoeneren. (Veel van zijn schilderijen zijn nog te koop!!!)
De drie mannen zullen in dienst van Jacob naar Groenland varen op de visscherijen van den walvisschen. Hun schip, een galjoot genaamd De Roomsche Kerck, is reeds seylvaerdich en in deze akte leggen ze nog een aantal zaken vast over hetgeen ze door Godes segen op zee zullen vangen: walvissen dus.
Die drie zeelieden worden met name genoemd. Het zijn commandeur Willem de Vlamingh, stuurman Hendrik de Vries en Jacobs broer Cornelis Jelmersz Cocq als hoogbootsman. Tot nu toe is dit de vroegste akte van Willem de Vlamingh die wij boven water hebben kunnen krijgen. Hij is dan pas 23 jaar oud en op die jonge leeftijd al commandeur van een schip dat bij Groenland op walvissen gaat jagen. De genoemde hoogbootsman die ook aan boord ging, was toen eveneens 23 jaar oud, dus Willem heeft deze functie niet domweg gekregen omdat hij de oudste van het stel was.
Iemand die commandeur genoemd wordt, was in die tijd schipper en bevrachter tegelijk. De jonge Willem moest dus niet alleen het schip in gereedheid brengen en bewapenen tegen mogelijke kapers, maar ook zorgen voor voldoende voedsel aan boord en zijn eigen mensen aannemen. Als gezagvoerder had hij dus het oppercommando over een heel schip en diens bemanning, en moest hij ook verstand hebben van de walvisjacht.
Walvisjacht
Zo komt het dat wij ons in de walvisserij hebben verdiept. Het boek Een zee van traan van Jaap Bruijn en Louwrens Hacquebord was ons daarbij zeer behulpzaam. Daarin lezen we dat het jagen op walvissen na 1642 een vrij beroep was. Vanaf die tijd nam het aantal walvisvaarders vanaf de Waddeneilanden dan ook gestaag toe (0).
Walvissen werden niet gevangen om hun vlees, maar om hun speklaag die gekookt werd om olie van te maken. Al stonk deze goedkope lampolie echter wel meer dan plantaardige olie van raap- of koolzaad. Van de tanden maakte men haarborstels en de baleinen uit de bek van de walvis waren bruikbaar om onder andere schilderijlijsten, mesheften, kokers of medaillons van te maken.
Walvisjacht is niet gemakkelijk. Het werk is zwaar, vooral onder die barre ijskoude omstandigheden. Eerst moest men een heel eind varen en daarna nog proberen een walvis te vangen. Dat ging niet met hengels of netten. De bemanningsleden moesten daarvoor in kleine sloepen stappen en in de richting van de gespotte walvis roeien. Meestal zond men 4 sloepen uit met elk 6 man aan boord om één walvis te vangen.
De harpoenier voorop bij de plecht had de verantwoordelijke taak om een harpoen in het lijf van het zwemmende dier te jagen. Daarmee was het ontzagwekkend grote beest echter nog niet meteen dood. Zo’n walvis voelt een pijnscheut en zwemt er in volle vaart vandoor. Met de harpoen in zijn lijf waaraan een touw zit vastgemaakt, sleurde de grote walvis van soms wel 100.000 kilo de veel kleinere sloep achter zich aan door het water. Meestal raakte het dier pas na een paar uur uitgeput en konden ze hem doden. Maar zolang de walvis nog leefde bestond het gevaar dat het gewonde dier een duik onder het ijs zou nemen. Dan moest de harpoenier, die nog altijd op de punt van de sloep klaarstond met een bijl, snel de lijn doorhakken. Anders werden de mannen met sloep en al de ijskoude zee ingetrokken en stierven ze een zekere dood.
Terug naar de akte. De genoemde gegevens daarin verschaffen ons direct behoorlijk veel informatie. Uit het feit dat Willem de akte met zijn volle naam in een stevige handtekening ondertekent (al spelt hij het anders dan ooit, namelijk als Wyllem Hesselzen Vlamynck) kunnen we afleiden dat hij in zijn jeugd goed heeft leren lezen en schrijven. Opvallend is ook dat het schip waar ze mee uitvaren De Roomsche Kerck heet, terwijl we weten dat Willem niet katholiek was. Blijkbaar vond hij het totaal geen probleem als hervormde om met katholieken samen te werken. In die tijd was het overigens heel gebruikelijk om bij de naamgeving van een schip vooral figuren en begrippen uit de bijbel en de kerkelijke traditie te kiezen (1).
Handtekening van Willem op de derde regel
Stadsarchief Amsterdam, archiefnummer 5001, inventarisnummer 2769, bladzijde 225 (pag. 214)
Maar het belangrijkste is eigenlijk het feit dat Willem op walvisjacht gaat. En direct als commandeur. Dit vertelt ons dat hij een gedegen opleiding in de zeevaart heeft gehad. Zou hij - zoals gebruikelijk was - bij zijn vader in de leer zijn geweest? Maar Hessel Dirksz vervoerde vracht, net als bijna alle andere mannelijke familieleden. Dus hoe komt zijn zoon Willem dan aan interesse in de walvisvaart? En waar heeft hij dat geleerd? Vissen is een volledig andere tak van sport. Je zeilt niet alleen naar andere gebieden, maar moet ook weten waar die dieren het beste te vangen zijn.
Dat Willem echter goed opgeleid was, kunnen we afleiden uit de voortvarendheid waarmee hij in deze eerste reis te werk gaat. Als we de verschillende bronnen mogen geloven, was het een bijzondere tocht. Daarom gaan we wat dieper op deze eerste reis in.
Zeer Noordelijk
Portret van Nicolaes Witsen met Japanse rok
door Michiel van Musscher, 1688
Een deel van wat ze op die bewuste tocht in 1664 met het schip De Roomsche Kerck hebben uitgespookt, komen we te weten door de aantekeningen van Nicolaes Witsen. Veel van de informatie die we over Willem de Vlamingh weten, hebben wij te danken aan zijn vriendschap met deze Amsterdamse burgemeester. Witsen was dol op verhalen over andere landen en hoorde menig schipper uit over zijn verre reizen. Al deze wederwaardigheden schreef hij met plezier op in zijn boek Tartarye.
Op pagina 902 van dat dikke boekwerk lezen we over de onderrichtenge door Schipper Willem de Vlamingh, van Oost-Vlieland. Hierin vertelt de jonge commandeur over zijn reis uit het jaar 1664, toen hij op walvisjacht ging en het hem lukte om langs de Noorderwal van Nova Zembla te zeilen. Naar eigen zeggen deed hij dit om goede vangst te hebben.
Wat een opvallende passage en wat staat er veel in! Ten eerste blijkt hieruit dat de eenvoudige jonge Vlielander zeeman contact had met de beroemde burgemeester van Amsterdam aan wie hij van alles over zijn tochten vertelde.
Ten tweede toont het dat Willem niet - zoals voorheen gebruikelijk was - in de buurt van Spitsbergen op walvisjacht ging, al kunnen we elders in Witsens boek vernemen dat Willem de Vlamingh wel ooit in die contreien is geweest (2). Door de jarenlange overbevissing bij Spitsbergen was de visstand daar flink gedaald. Net als veel andere Nederlandse walvisvaarders zocht Willem zijn geluk daarom op deze eerste tocht meer oostwaarts.
Maar het meest opvallende aan dit bericht is dat onze Willem helemaal tot aan Nova Zembla was gezeild, misschien zelfs nog wel noordelijker! Tot voorbij de plek waar Willem Barentsz in 1596 zijn Behouden Huys had gebouwd en waarin die beroemde schipper samen met zijn bemanning had moeten overwinteren, nadat hij met zijn schip was komen vast te zitten in het ijs. Een aantal van hen had de barre omstandigheden in het koude noorden niet overleefd. Iedereen in Nederland kende dit verhaal van schipper Barentsz, die overigens zelf ook omgekomen was. Het getuigt van een knap staaltje bravoure dat de relatief jonge Willem de Vlamingh het er niet alleen op waagde, maar er bovendien in slaagde om langs de bovenkant van het eiland Nova Zembla te zeilen. Op die plek waren nog niet veel Nederlandse schippers voor hem geweest!
Het leuke is dat Willem zelfs kon bewijzen dat hij werkelijk ter hoogte van het Behouden Huys was geweest, want hij vond daar op de Admiraliteitseilanden een staek (een stuk hout dus), waar het jaartal 1596 op stond, duidelijk met een Hollandsch hand geschreven (3). Door dit staaltje zeemanskunst bewees Willem dat hij niet alleen jong en dapper, maar ook al echt een ervaren zeeman was.
Aquarel van de Terschellinger Frans Schot over het gevaarlijke avontuur van Willem Barentsz
Jelmerland
Er gebeurde nog meer op die bewuste reis, want op 4 augustus 1664 zagen ze een onbekende kust liggen en noemden het Jelmerland. Dit weten we door een kaart die diezelfde Nicolaes Witsen in 1687 publiceerde.
Willem was op zijn eerste reis dus niet alleen op walvisjacht geweest, hij had ook uit zichzelf de boel verkend en een nieuw stuk land ontdekt, dat hij Jelmerland noemde. Of eigenlijk ging het net een beetje anders. Het was zo dat Willem de Vlamingh als commandant van het schip door een van zijn mannen de zeediepten tot 70 mijl ten Noorden-Noordoosten van Nova Zembla had laten peilen en een gedeelte van de wateren bleek zeer ondiep (slechts 5-7 vadem (4)), zoo dat vermoed werd dat er dicht bij in de buurt land zou zijn. Op grond van die aanname heeft Nicolaes Witsen vervolgens op de zeekaarten een vaste kust ingetekend, hoe wel my de Schipper verzekert, schoon hy op gemelte plaets (in de buurt van het Behouden Huys) zelf na Land uit zag, zulks niet heeft beoogd. Willem heeft dus zelf geen land gezien, alleen vermoed dat het er moest zijn, omdat hij alle tekenen zag die men in volle zee gebruikelijk ziet in de buurt van land. Al hoe wel veele van de Matroozen, zich dikmael inbeelden het Land te zien.
De mannen aan boord besluiten dit nieuw ontdekte stuk land Jelmerland te noemen, naar een zeker Bootsman, Jelmer geheten, die deze Reise by heeft gewoont. Bedoeld wordt de eerder genoemde hoogbootsman, Cornelis Jelmersz Cock. Men kan zich afvragen waarom het nieuwe eiland dan niet Cornelisland is genoemd? Dat komt waarschijnlijk omdat de oudere broer van Cornelis, Jacob Jelmersz Cock, degene was die hen als opdrachtgever op deze reis had gestuurd en men vooral ook Jacob deze eer wilden doen. Dat was natuurlijk veel gebruikelijker, om een nieuw land op te dragen aan de opdrachtgever! Vermoedelijk werd het daarom nu vernoemd naar de vader van de beide jongens, ene Jelmer (Cock).
Kustlijn vastleggen
Niet alleen het ontdekken van nieuwe landen en het geven van namen aan onbekende gebieden zat er dus al heel vroeg in bij Willem de Vlamingh. Er is nog iets wat hij op deze eerste tocht doet dat later op zijn ontdekkingsreis naar Australië terugkomt: Willem legt een deel van de kust van Nova Zembla vast.
Volgens Witsen waren er in die tijd slechts weinig zeelieden die de kust van Nova Zembla hadden bezocht en juist de meest ervaren zeelieden zijn er naar zijn zeggen nooit geweest (5). De meest waarschijnlijke metingen zijn die van de verstandigen Zeeman Schipper Willem de Vlamingh van Oost-Vlieland, zoals ook in het boek De konst der Stuur-luiden van VOC-adviseur en onderwijzer Dirk Rembrantsz van Nierop is te zien. Willems metingen van de kustlijn op verschillende meetpunten worden dan ook integraal door Nicolaes Witsen overgenomen, zowel op de hiervoor genoemde kaart uit 1687 als in het reeds genoemde boek Tartarye van 1705. Hiermee is de kust van Nova Zembla volgens Witsen uitstekend op de kaart gezet door Willem de Vlamingh.
Toch neemt Nicolaes Witsen niet alles zomaar klakkeloos van Willem de Vlamingh over, wellicht tot grote ergernis van Willem. De schipper beweert bijvoorbeeld bij hoog en bij laag dat de drie eilanden van Orange veel minder noordelijk gelegen zijn dan de Hoek van Begeerte. Dat scheelt volgens Willem de Vlamingh wel 15 mijl, maar helaas voor hem was er een ander Zee-man die daer van twyfelachtig heeft gesprooken tegenover burgemeester Witsen en deze laatste durfde het toen toch niet op de landkaart te veranderen, maar dit terzijde.
Een nieuwe route
Achteraf blijkt dat Willem de Vlamingh op die eerste tocht in de zomer van 1664 ook nog een contract met een Rotterdamse commandeur heeft afgesloten over gemeenschappelijke visserij. Deze Groenlandvaarder, Cornelis de Swedt, was na de vangst met zijn buis naar huis teruggekeerd, terwijl Willem de Vlamingh met zijn galjoot De Roomse Kerck verder was gevaren richting Nova Zembla. In het Rotterdams Stadsarchief vonden wij een acte waarin de patroon van de Vlamingh, Jacob Cock, er bij de baas van Cornelis de Swedt op aandringt om het contract na te komen, maar die weigert (6).
Dus nadat hij op walvisjacht was geweest en (een deel van) zijn vangst aan een andere commandeur had meegegeven, zeilde Willem de Vlamingh op zijn eerste tocht als commandeur verder in de richting van Nova Zembla. Dat deed hij niet voor de grap. De avontuurlijke en ondernemende Willem was op zoek naar een veilige Noord-Oost-passage: een route om bovenlangs via de IJszee naar Indië te varen. Naar deze snelle doortocht was Willem Barentsz zeventig jaar eerder ook al op zoek en de jonge Willem dacht hem nu gevonden te hebben!
We schrijven wel steeds over “onze Willem”, maar dit was natuurlijk geen eenmansactie. Zonder de hulp van zijn stuurman Hendrik Sijmonsz de Vries en hoogbootsman Cornelis Jelmersz Cock was dit allemaal nooit gelukt. De jongens hebben met zijn drieën grootse plannen. Ze willen gaan bewijzen dat het mogelijk is om via het koude Noorden naar het Oosten te varen (in plaats van helemaal rondom de Zuidkaap), met het achterliggende idee om deze route vervolgens te gaan uitbaten. De Staten-Generaal had een prijs uitgeloofd van maar liefst 25.000 gulden (7) aan degene die dat lukte en dat lokte de jongens natuurlijk. Ze waren van plan om een eigen Noordse compagnie op te richten, een soort VOC van het Noorden. Ze noemden het een maatschappij van negotie, om benoorden Tartarijen te ontdekken West America, t Noorder gedeelte van China en Japan mitsgaders andre tot nog onbekende landen en eylanden.
Volgens hen was een zeereis vanaf Nederland via het noorden naar bijvoorbeeld Japan gemeten in kilometers veel korter dan als je eerst de kaap van Afrika moet ronden, zoals de gebruikelijke route tot dan toe liep. Je bent dus sneller ter plaatse, hebt minder bemanning en voedsel voor onderweg nodig en alles blijft beter bewaard door de kou. Waar goederen vervoerd via de normaal genomen Zuidelijke route sneller bedierven en de overtocht veel langer duurde. Ja, door het ijs was gevaarlijk, maar - zo redeneren onze mannen - in het zuiden heeft men last van piraterij. Ons drietal dacht op hun eerste reis dus echt iets bijzonders gevonden te hebben waarmee ze konden concurreren met de VOC. Dus ze snelden in de ongelooflijk korte tijd van slechts 16 dagen terug naar het Vlie om hun vondst wereldkundig te maken!
In het boek van Nicolaes Witsen lezen we: Schipper Vlamingh (8) oordeeld, dat Nova Zembla gebroken land is, daer men op veel plaetzen in en misschien door varen kan. Dus wie verder naar het oosten wilde varen diende volgens Willem de Vlamingh gewoon de kust van Nova Zembla aan te houden of die eilandengroep door te steken. Zelf was hij tot de 74ste breedtegraad doorgezeild en had niets dan open zee voor zich gezien. Dus in zijn ogen moest het te doen zijn om via deze Noordelijke route naar Japan of Indië te varen.
Om dit alles goed te onderzoeken is Willem op hun eerste reis verschillende keren aan land gegaan om de zaak vanaf een hoge bergtop nog beter te bekijken. Daaruit blijkt dat onze avontuurlijke zeeman ook nog eens een bekwaam bergbeklimmer is geweest (9), want hij weet te melden dat het zuidelijkste eiland van bovenop glad is en rondom zeer stijl. Nou, daar is hij toch maar mooi tegenop geklommen (10).
Thuisgekomen vertelden de jongens enthousiast aan Jacob Jelmers Cock (de broer van Cornelis die hen op deze reis in 1664 had gestuurd) dat ze de doorgang hadden ontdekt. Jacob vroeg vervolgens bij de Staten-Generaal octrooi aan om via hun route naar China en Japan te mogen varen. Hoogstwaarschijnlijk had Jacob een paar maanden daarvoor hier ook al octrooi voor aangevraagd (samen met een aantal kooplieden). De namen van de octrooiaanvragers worden in de Resolutiën van de Staten-Generaal (11) helaas niet genoemd, maar het gaat om een soortgelijk verzoek, dus wij vermoeden dat Jacob een van de aanvragers was. Zeventig jaar na de gedwongen overwintering van Willem Barentsz in het hoge Noorden zijn Willem en zijn kornuiten dus van plan om de gevaarlijke onderneming nogmaals te riskeren.
De Staten-Generaal vroegen de Oost Indische Compagnie om advies in deze zaak. Die voelde zich bedreigd door deze nieuw op te richten concurrent en antwoordde dat een route bovenlangs dan wel korter was, maar ook veel duurder en dat er bovendien voor de Straat van Anian al een octrooi uit 1623 lag (dat in handen was van de VOC zelf). Daarop vroeg de directie van de Compagnie direct verlenging van het octrooi uit 1623 aan en werd de premie van 25.000 gulden die de Staten-Generaal ooit hadden uitgeloofd voor het ontdekken van een doorvaart om de Noord helaas ingetrokken. De indieners van het octrooiverzoek hoorden er niets meer van.
Deze anonieme aanvragers hadden die eerste keer al aangegeven dat zij zich bij weigering van de Staten-Generaal zouden wenden tot naburige potentaten van Noorwegen, Zweden, Frankrijk of Engeland, die hen naar hun mening het octrooi vast en zeker zouden geven en dat was precies wat Jacob Cock deed toen hij ook op zijn tweede verzoek niets hoorde (12). Hij wendde zich uiteindelijk tot de koning van Denemarken en vroeg aan deze man - die zichzelf toentertijd zag als de heerser over het gehele poolgebied - om octrooi voor een Noordelijk route naar het oosten. Daarna was het afwachten geblazen...
Het antwoord van burgemeester Witsen
Ondertussen ziet de Amsterdamse burgemeester Nicolaes Witsen de hele onderneming langs de noordkant totaal niet zitten. Ten eerste denkt Witsen dat het ‘t meest aannemelijk is dat Nova Zembla geen eiland is, maar gewoon aan het vaste land vast zit en dat er dus helemaal geen doortocht mogelijk is (13). Witsen baseert zich zoals altijd op berichten van voorname Zee-luiden, die oog-getuigen zijn geweest en die hem over hun wederwaardigheden verteld hebben.
Witsens grootste bezwaar is echter het gevaar dat de expeditieleden lopen die op zo’n tocht worden uitgezonden. De burgemeester is gewoon te goed op de hoogte van de situatie aldaar, ingefluisterd door de jarenlange ervaring van vele schippers. Hij weet dat het in die contreien in de winter enige tijd lang geen dag wordt en dus onverdraaglijk koud is. Hij weet ook dat het eiland Nova Zembla veel vooreilanden en klippen heeft waartussen het ijs zich ophoopt, zodat er zelfs in het heetst van de zomer ijsschotsen te zien zijn van ettelijke vadem dik (14). Willem de Vlamingh zeilde dan misschien ooit in 16 dagen terug naar huis, maar volgens Witsen had Willem toen het geluk dat de wind dat jaar goed stond. Daardoor trof de jonge schipper slechts een enkele ijsschots aan, maar meestal is daar volgens de Amsterdamse burgemeester niets anders dan ijs.
Al moet hij toegeven dat er walvissen in de buurt van Japan gevangen worden met Europese harpoenen in hun vlees, dus er moet in ieder geval een doorgang zijn voor vissen. Maar dat is volgens burgemeester Witsen echter nog geen bewys, dat ‘er daerom vaert zoude zijn, voor Schepen. Tel daar de zomerse mist bij op en de periode van totale duisternis in de winter, plus de vele stormen en de veel te korte zomers met alle kans op vastvriezen, dan valt goed te begrijpen waarom Witsen in zijn boek tot de conclusie komt dat de vaert Noorden om (...) myns oordeels na Indiën, niet doenlyk is. Te veel onzekerheit en gewisse woestheid. Vooral omdat er meestal vele dikke ijsschotsen drijven in de IJszee. Zoo valt af te raden, dezen weg te kiezen. Volgens Witsen is de doortocht om vele redenen gewoonweg onmogelijk: dit kost veel te veel levens, hoe kundig ze (de zeelieden) ook zijn.
Dit oordeel is een flinke streep door de rekening van het stoutmoedige plan van Willem en zijn maten, maar we mogen hieruit wel concluderen dat de hang naar ontdekkingsreizen er al vroeg in zat bij Willem de Vlamingh.
Walvisjacht tijdens de oorlog (1665-1667)
In de jaren na zijn eerste reis in 1664 zal Willem de Vlamingh weinig hebben kunnen vissen. In 1665 breekt er namelijk (opnieuw) een oorlog uit tussen Nederland en Engeland (de eerste Engelse oorlog had al van 1652 tot 1657 plaatsgevonden). De Nederlanders hebben een sterke positie in de Europese handel veroverd ten koste van de Engelsen en dat leidt tot ruzie die telkens weer oplaait.
Vanwege de oorlog verbiedt de Nederlandse regering alle schepen om uit te varen. Dat geldt ook voor walvisvaarders zoals Willem. Wie wel ging, riskeerde confiscatie van zowel schip als goederen, zelfs indien het lukte om veilig terug te keren naar de thuishaven. Ook konden schippers die deze regel overtraden een arbitrale correctie (oftewel een fikse boete) tegemoet zien (15). Direct daarop volgde een decreet waarin de Staten-Generaal ook verbood om met allerhande Gereetschappen en Vischtuygh tot de Walvis-Vanghst via het buitenland te vertrekken, waarschijnlijk voor het geval dat slimme vissers een sloep in Duitsland huurden en bij onze oosterburen de haven uit zeilden (16).
Deze decreten van 26 januari werden zeer uitdrukkelijk herhaald op zowel 14 en 30 maart, op 2 april en ook nog eens op 10 juni 1665, omdat de regering van alle kanten signalen kreeg dat er toch walvisvaarders waren die zich opmaakten om uit te varen. Ook het jaar daarop - in 1666 - is de Republiek in oorlog en gelden deze regels nog steeds (17). Willem zal er in deze jaren niet op uitgetrokken zijn om walvissen te vangen, vermoeden wij.
In het Scheepvaartmuseum vonden we een proefschrift uit Zuid-Afrika waar een korte passage over Willem de Vlamingh in voorkwam! Volgens de auteur, ene C. de Jong (18), trok Willem er bijna jaarlijks op uit om op walvisjacht te gaan. Het woordje “bijna” suggereert dat De Jong inzage had in bronnen waarin was terug te vinden in welke jaren Willem allemaal was uitgevaren. Helaas hebben wij deze bronnen niet kunnen achterhalen (19).
Door de stelligheid waarmee C. de Jong zegt dat Willem de Vlamingh bijna jaarlijks uitzeilde op walvisjacht, zijn we geneigd om hem te geloven. Het lijkt ons ook logisch. Als het vangen van vis je beroep is, dan vaar je als schipper uit zodra het kan, want er moet toch brood op de plank komen. Alleen tijdens perioden van oorlog - wanneer het op zee te gevaarlijk is - lukte dat niet. Uit de Naauwkeurige Lyst van alle Nederlandsche Scheepen die zedert het Jaer 1661 naar Groenland () zyn uytgevaren blijkt, dat tijdens de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog werkelijk door niemand op walvissen werd gejaagd. De tabellen zijn leeg voor de jaren 1665, 1666 en 1667.
Tabel van walvisvangst bij Groenland. Een boekje uitgegeven te Amsterdam in 1746 door Kornelis van Tongerlo (Boekverkoper in de Kalverstraat over de Keizerskroon) (20)
Hoe kwam Willem in de jaren dat er een oorlog woedde aan de kost? Is hij ingezet bij het helpen afweren van de vijand, zoals het decreet van de Staten-Generaal voorstelt, waarin de regering zich afvraagt of zij de vissers by den tegenwoordigen toestant van saecken souden mogen laten ghebruycken ten dienste van den Staet, ende alsoo mede, voor soo veel in haer is (dus voor zover mogelijk), helpen afweren het geweldt daermede den selven Staet by het Rijck van Engelandt onrechtvaerdelijck gedreyght wordt (21).
Helaas weten we niet waar Willem was in de dagen dat de grote ramp voor de kust van Vlieland en Terschelling zich voltrok. Deze vergeten ramp (de grootste voor de kust van Nederland ooit) was een gevolg van deze oorlog. Daarbij werden 170 schepen in de as gelegd, plus het hele dorp West-Terschelling (zie mijn boek hierover (22)). Was hij op Vlieland tijdens deze aanval van de Engelsen? We hebben geen enkele aanwijzing over waar Willem zich op dat moment bevond. Al kunnen we er hoogstwaarschijnlijk wel van uitgaan dat in ieder geval zijn moeder gewoon op het eiland aanwezig was en dat zij de gebeurtenissen van nabij heeft meegemaakt. Wat zal die arme vrouw bang geweest zijn!
Aquarel van de brandende schepen op het Vlie door Frans Schot (2014)
Willems vader overleden in de Oost
Wel deden we een prachtige vondst uit 23 juli 1666 (vlak voor de hierboven beschreven ramp dus). Dat is de dag dat Willem Hesselsz Vlamingh van Vlieland in Amsterdam het kantoor van notaris Pieter van Buijtene binnenstapt. De dan 25-jarige Willem heeft twee oudere dames meegenomen vanaf het eiland. De ene vrouw is Anna Abels. Zij is 66 jaar oud en de weduwe van een Vlielandse schipper genaamd Adriaen Crab. De andere dame is de 55 jarige Jaepge Reijns, de weduwe van Claes Backer.
Willem heeft de beide vrouwen gevraagd om een getuigenis af te leggen. Zij verklaren ten overstaan van de notaris dat zij Willem allebei kennen als de zoon van wijlen Hessel Dirckz van Vlieland. Daarna vertellen ze dat zij wel weten dat Willems vader in eenigen tijt geleden gevaren is naer Oostindien ende aldaer soo gesecht wert overleden, (kortom dat er gezegd werd dat de man overleden is).
Het lijkt er dus op dat vader Hessel een aantal jaren eerder naar de Oost is gevaren en dat zeelieden die uit Indië terugkeerden daarna aan Willem vertelden dat zijn vader aldaar was overleden. Wat bijzonder om te vernemen dat Willems vader óók ooit op de Oost gevaren heeft! En tevens dat Willem zijn vader zo jong al heeft moeten missen.
Als we in de Sonttolregisters kijken, dan zien we dat Hessel Dircks alleen in de jaren 1640 tot 1643 naar de Oostzee is gevaren, totdat de Zweeds-Deense oorlog uitbreekt. Het lijkt erop dat Willems vader toen voor de koning van Zweden is gaan werken, want in een krant uit 1645 komen we een kapitein Hessel Dircksz tegen die in dienst is van de Zweedse kroon. Volgens deze Tydinghe van 20 mei heeft hij met zijn kloeck Galjoot wel 9 Deense schepen vol goederen veroverd. De oorlog tussen Zweden en Denemarken was in 1645 ook weer snel voorbij en uiteindelijk is de vader van Willem dus op Oost-Indië gaan varen. Hij wordt pas in 1666 officieel doodverklaard. Zo te zien heeft de vader van Willem in die twintig tussenliggende jaren als schipper veel verschillend werk gedaan. Het is dus best mogelijk dat hij ook een tijdje als Groenlandvaarder de kost heeft verdiend en dat de kleine Willem het vak van walvisvaarder toch gewoon van zijn eigen vader geleerd heeft…
Uit: Tijdinge uyt verscheyde quartieren van 20 mei 1645 (gevonden via Delpher)
De vrouwen die Willem in 1666 naar het notariskantoor in Amsterdam heeft meegenomen beweren Hessel Dircks zaliger en zijn nagelaten vrouw Trijntje Cornelis goed te hebben gekend, omdat zij allen lange tijd opt Oosteijnt van Vlielant hebben gewoond en daar met hem familiair ommegangh gehad hebben. Adriaen Crab woonde zijn hele leven met zijn vrouw aan het einde van de Groote Straat (nu Dorpsstraat) nummer 198 op Oost-Vlieland.
Willem heeft de getuigenis van deze vrouwen nodig voor de erfenis. Hij - en zijn blijkbaar nog levende moeder Trijntje -krijgen alles, want de twee getuigende vrouwen weten de notaris ook nog te vertellen, dat Hessel geen andere kinderen heeft nagelaten, noch oock geen kindskinderen. Misschien was Willem inderdaad enig kind? In ieder geval was hij in 1666 de enige die nog leefde.
Over deze erfenis kunnen we tot nu toe verder niets vinden, maar met deze nieuwe informatie - ontrukt aan de vergetelheid van de geschiedenis - zijn wij al reuze blij!
Tweede keer op walvisjacht (1668)
Pas in 1668 - als de oorlog tegen Engeland voorbij is en er weer naar de Noord gevaren kan worden - komen we onze Groenlandvaarder wederom tegen als hij op het punt staat om opnieuw op walvisjacht te gaan.
Begin 1668 pakken de drie vrienden hun plan om een arctische doorgang te vinden weer op. Op 7 februari sluit ene Louis Quickelenburch samen met een aantal kompanen (23) bij notaris Adriaan Lock een contract af met Willem de Vlamingh en diens maat Hendrik Simons de Vries. Het valt ons op dat de naam van hun andere zeilbroeder Cornelis Jelmersz Cocq overal in de akte is doorgestreept. En waar is diens broer Jacob als opdrachtgever gebleven?
In dit stukje document is de naam van Cornelis Jelmersz Cocq al twee keer doorgehaald
Hun nieuwe opdrachtgevers hebben drie galjoten (lange, smalle zeilschepen) laten klaarmaken en zowel Willem de Vlamingh als Hendrik de Vries zullen een van die schepen als gezagvoerder bemannen. In eerste instantie was het blijkbaar de bedoeling dat Cornelis Cock de schipper van het derde galjoot zou worden. Er is zo te zien pas op het laatste moment besloten wie hem zou vervangen, gezien de doorgestreepte naam in de opgestelde akte.
Dit is zo'n plek waar van Willem de Vlamingh gezegd wordt dat hij wonende alhier is, in Amsterdam dus. Maar aan het begin van het jaar 1668 is hij nog niet getrouwd en heeft zich ook nog niet als poorter ingeschreven. Zou hij een soort postadres in de grote stad hebben als pied à terre, bijvoorbeeld bij een van zijn vrienden? Grappig genoeg woont Cornelis Cock op de Lindengracht (in de straat waar Willems toekomstige bruid Willempie vandaan komt dus). Of misschien wordt met "alhier" niet Amsterdam bedoeld, maar hier in Nederland...
In het contract met Louis Quickelenburch en consorten staat dat Willem en Hendrik uitgezonden worden om nu van dit voorjaer ijder met een Galjoot schip behoorlijck geequipeert en uijtgerust in zee te gaen op de visscherije van de walrus en walvis vangst.
Er is tevens sprake van een Instructie die aan Willem de Vlamingh zal worden meegegeven en die hij precieselijck zal moeten opvolgen. Onze man maakt snel carrière, want hij wordt dit keer aangewezen als commandeur over maar liefst alle drie de schepen. Willem zal voor deze reis 500 gulden aan loon krijgen en Hendrik 300: de ene helft wordt betaald voordat sij in zee sullen gaen en de andere helft als de reijse behouden sal weesen gedaen. Daarnaast krijgt Willem ook nog drie guldens en drie stuijvers van ijder quarteel (een spekton) waer die comen sal van de walrus en walvissen door de segen des Heere sullen werden gevangen.
Vervolgens spreken ze af dat Willem zelf de matrozen mag aannemen, waarbij hij beloofd zijn best te zullen doen de meeste oirbaer - dus de meest bekwame, geschikte en degelijke - werknemers te zullen uitkiezen.
Aan het eind van het contract blijkt dat het bij deze voyagie niet alleen om walvisvangst gaat, maer oock om eenige vreemde Landen op te doen. Daarom wordt er bedongen ingevalle iets wierde ondeckt tot voordeel van de eerste Comparanten dan wordt de zeelieden op het hart gedrukt om het niet aan jemant ter werelt te openbaren ofte bekent te maecken. De vrienden hebben het dus eindelijk voor elkaar en worden door deze opdrachtgevers op ontdekkingsreis gestuurd!
Willem ondertekent het contract met zijn voluit geschreven naam: Willem Hesselszen Vlamingh.
Stadsarchief Amsterdam, notariële archief 5075, inventarisnummer 2226, pagina 323
Extra contracten
Diezelfde dag nog blijken Louis Quickelenburch en zijn partners zich te hebben bedacht en er volgt een nieuw contract waarin Hendrik de Vries niet drie maar vierhonderd gulden loon krijgt. Deze verklaarde daarmee seer veel tevreden te sijn.
Op 16 februari 1668 regelen de reders onderling de rest van dit contract bij notaris Adriaen Lock. Op diezelfde dag spreken ze tevens met Jacob Jelmers Cock. Dan blijkt dat de broer van Cornelis Cock inmiddels het felbegeerde octrooi heeft gekregen. Jacob levert de opdrachtgevers een octroij met de benodigde toestemming van de Conicklijcke majesteit van Denemarcken om naar nieuwe onbekende noordelijke landen te zoeken. De reders betalen Jacob hiervoor maar liefst duizend gulden en beloven hem dat hij zal mede participeren in het contract dat zij eerder die maand met Willem de Vlamingh opstelden, in dier voegen dat Jacob sal genieten en verdragen de winst en verlies die door de genade des Heere zal worden verkregen. Nu weten we in elk geval in welke contreien Willem naar nieuw land zal gaan zoeken: in het noordelijke poolgebied waar de koning van Denemarken over heerste.
Naast het contract tussen Willem de Vlamingh en degenen die hem uitzonden, moest er ook een contract worden opgesteld tussen hem als commandeur en alle door hemzelf aangenomen bemanningsleden. De afspraken werden op 4 april 1668 bij notaris Adriaen van Santen op schrift gesteld. Blijkbaar waren ze op dat moment nog niet uitgevaren met hun drie schepen.
Wie dit scheepscontract leest leert daaruit een aantal dingen. Allereerst een paar leuke feiten: zoals dat Willem Hesselsz Vlaming als oppercommandeur op het schip de Vliegende Arent zeilt en dat daarnaast Hendrick de Vries optreedt als de commandeur van het galjootschip de Vogel Phenix en dat ene Jacob Brandaris de commandeur zal zijn van de Witte Valck. Bovendien staat er hier letterlijk dat de schippers alledrie van Vlieland afkomstig zijn. Waarschijnlijk heeft Willem dus niet alleen de lagere bemanningsleden uitgezocht, maar ook zijn medeschippers voorgedragen aan zijn Amsterdamse opdrachtgevers.
Uit het contract blijkt, dat er aan boord twee keer per dag zal worden gebeden en dat iedereen Willem Hesselsz Vlamingh moet gehoorsamen op straffe van inhouding van een deel van het maandgeld dat men verdient. Mocht Willem onverhoopt overlijden, dan neemt Hendrick de Vries het oppercommando over de drie schepen over en als die ook zou sterven, dan volgt Jacob Brandaris hem op. Zo is de pikorde.
De bemanning is aangenomen om te jagen op walvissen, walrussen en andere zeemonsters. Dobbelen en kaarten geeft altijd veel ruzie en gedoe, daarom zijn dit soort spelletjes verboden, evenals weddenschappen. Aan boord wordt niet gevloekt en messentrekken is eveneens niet geoorloofd.
Vermakelijk vinden wij het verbod op overboord gooien van voedsel onder het mom dat het bedorven zou zijn. Blijkbaar gebeurde dat nogal eens op de zeiltochten als de pot iets schafte wat men niet lustte. Natuurlijk is het ook niet gepermitteerd iets van de gevangen vissen zoals tanden of baarden te roven. Overtredingen van deze afspraken zullen aan de heer Hendrick Muijkens (die namens de opdrachtgevers mede aan boord was) worden gemeld.
Mochten piraten de boel willen roven, dan moet iedereen - van de hoogste tot de laagste in rang - zijn lijf en zijn leven wagen om de schepen te beschermen, anders wordt diegene gezien als een verrader en dan kan deze schelm fluiten naar zijn loon. Geweren moeten altijd gebruiksklaar zijn voor het geval er gevaar dreigt.
Tijdens de reis zal de heer Hendrick Muijkens nauwgezet bijhouden wie welke overtreding heeft begaan en bij het afrekenen van het loon zullen “de meesters” (Louis Quickelenburgh en cum suis) de boetes van het verdiende salaris aftrekken.
Wie een dode walvis in het water ziet liggen die aan boord gebracht kan worden, krijgt een extra beloning van zes gulden. Wie tijdens het werk invalide raakt, krijgt waarschijnlijk wel wat geld, maar niet meer dan hetgeen hem wordt toebedeeld door de meesters. Het is maar de vraag hoeveel dat zal zijn. Toch is deze clausule echt wel bijzonder. Meestal moest men in geval van arbeidsongeschiktheid maar zien hoe het te redden in het leven.
Zoals we in dit contract kunnen lezen, gaat de termijn van het maandgeld in zodra de schepen voorbij de laatste waterton (dat is een soort boei) bij Texel of Vlieland varen en eindigt de termijn als de tocht klaar is. Het was op 4 april dus nog niet zeker of de schepen via het Vliegat bij Vlieland of het Marsdiep bij Texel richting het Noorden zouden varen. Wellicht hing dat ook van de windrichting af.
Alle mannen beloven zich gedurende de hele reis te zullen gedragen zoals eerlijke lieden doen. Dit gebeurt niet met een eed, maar door middel van een belofte en ook door hun handtekening onder dit contract te zetten. Degenen die schrijven konden tenminste. In alle andere gevallen kerven de zeelieden een merkteken. Te zien aan de vele mannen die enkel een kruisje plaatsen, heeft een flink deel van het scheepsvolk nooit geleerd te schrijven. Of wellicht is het opmerkelijker dat de andere helft het wel kon?
Op deze manier beloofden de bemanningsleden om zowel Willem de Vlamingh als de meesters houw ende getrouw te zullen zijn. Jammer dat zo’n mooi gezegde in de loop der eeuwen verloren is gegaan! Volgens deze akte van 4 april 1668 heeft de ondertekening op 31 maart plaatsgevonden in Amsterdam.
‘t scheepsvolck van ’t schip Den Vliegenden Arent
Cornelis Hendricksz Kubido
t merck gestelt bij Evert Jansz Schieman
Pieter Jansz
t merck van Laurens Roeloffsz
t merck gestelt bij Meijndert Elkes van de schellingh
Jan Boudewijn
Dirck Cornelisz
t merck gestelt bij Sijmon Jansz
t merck gestelt bij Willem Gepse
Jacob Dircksz Buns
t merck gestelt bij Joris Jorisz -
t merck gestelt bij Niels Nielsz
t merck gestelt bij Pieter Sijbrantsz
Jame Jefin
t merck van Goosen Jansz
Hendrick Reijloffsz
Jacob Sijbrantsz
(in de marge bijgevoegd: t merck van Carel Sijbrantsz)
Reijnier Douwens
Gerrit Wouters
Willem Hesselsz Vlamingh
vervolgen het scheepsvolck van t galjoot De Phenix
Alle Habinsen van Vlieland
Willem Teunisz
Jan Sijmensz
Cornelis Cornelisz
Daniel Sijbrantsz
Cornelis Ariens
t merck van Tomas Raedgers
Maerten Sierijcksen
Wouter Corssen
t merck van Andries Pietersz
Niels Jansz
t merck van Pieter Tijsz
Boij Sijbransz
t merck gestelt bij Joost de Roo
Douwe Jochims
Hendrick Sijmonsz die Fries
volgt het volck van t galjoot De Witte Valck
Pieter Volckertsz
Cornelis Claesen Lichthart
Jan de Haen
Pieter Pietersz
Teunis Lamberts
t merck van Claes Steffens
t merck gestelt bij Laurens Jacobsz
Harmen Martens
t merck van Claes Andriesz
t merck van Dirck Tomassen
t merck van Jan Jansz
Jösen Pedersen
Jacob Claesz Brandaris
Bemanningsleden van de drie schepen
Bij het "merck" zetten de jongens die niet konden lezen of schrijven een kruisje als hun handtekening
Uit een onderzoek in 1975 (24) blijkt dat het best bijzonder is dat wij over dit contract van Willem de Vlamingh met zijn bemanningsleden beschikken. Volgens de onderzoekers waren de bepalingen aan boord van dit soort schepen algemeen bekend en kwam er zelden een notaris aan te pas. Over een grotere periode vonden de onderzoekers slechts drie van dit soort zogenoemde artikelbrieven: eentje uit 1635, een uit 1662 en deze uit 1668. Waarom juist deze drie toch notarieel vastgelegd zijn is niet bekend, melden de auteurs. Wij zijn echter reuze blij dat het gebeurd is! Daardoor weten we nu bijvoorbeeld nog alle namen van de opvarenden van de betreffende schepen. Ze kwamen overduidelijk niet allemaal van Vlieland. Omdat deze zogenaamde artikelbrief zo bijzonder bleek, is hij hier integraal te lezen (in transcriptie).
Bedreigd met een mes
Direct na deze reis meldt diezelfde Hendrick Muijkens zich opnieuw bij notaris Adriaen van Santen. Muijkens was als supercargo - dus als opzichter over de lading - aan boord van het schip van Willem de Vlamingh geweest en komt nu op diens verzoek een getuigenis afleggen.
Deze Hendrick Muijkens heeft ook de 44-jarige stuurman Jacob Sybrandsz Smith van Vlieland en de 18 jarige bootsgezel Joris Jorisse van der Schellingh meegenomen om zijn verhaal te bevestigen. We herkennen hun namen van de bemanningslijst van het schip waar Willem de commandeur op was en dat nu voluit de Vergulde Vliegenden Arent wordt genoemd.
De mannen leggen een verklaring af over het gedrag van een collega die als bootsgezel mede uijt gevaren is, ene Sijmon Jansz. Diens naam komt inderdaad ook voor op de oorspronkelijke scheepslijst van de Vergulde Arend. Volgens de getuigen zou de betreffende man zich steeds hebben misdragen, de bevelen van Willem de Vlamingh hebben geweigerd op te volgen en hij wilde ook het gewone scheepswerk niet doen.
Toen ze in het vervolgh van haere reijse bij het eylant Loppe aankwamen, ging het mis. Op dit Noorse eiland Loppa op 150 kilometer van de Noordkaap (het hoogste punt van Scandinavië) moesten alle bemanningsleden in totaal 200 vaten aan land brengen en in plaats daarvan andere ballast aan boord slepen. Hoewel Willem de Vlamingh het hem verscheijde malen bevolen heeft, bleef Symon Jansz niet allenich onwillich, maer bracht geduijrich zyn tyt door met droncke drincken en andere onbehoorlijke dingen meer. De boosdoener deed zelfs zijn best om de rest van het volk aan boord mede gaende te maken en de andere bemanningsleden tegen de commandant op te zetten. Met deze zeeman was dus letterlijk geen land te bezeilen.
Willem heeft toen besloten dat er op zijn schip geen plaats meer was voor een heerschap zoals Symon Jansz en zei hem toen ze al een tijdje voor de kust van het voorschreven eiland lagen, zijn plunje-kist te nemen en aan land te gaan. Te meer omdat deze Sijmon Jansz meermaelen tegen Willem en de anderen had gezegd dat als men hem niet wilde toestaen om zyn hardt met drocken drincken op te halen, dat hy als dan met het Hamburgse schip dat aldaer was leggende zoude varen die wel volck nodigh hadde. Daarop liet onze Willem die lastige man dus doodleuk op het eiland achter en moest de drinkebroer maar zien of dat andere schip inderdaad nog iemand zoals hij aannam.
Hoewel ze waarschijnlijk dachten voor altijd van die dwarsligger verlost te zijn, blijkt dat Sijmon Jansz omtrent 6 a 8 dagen geleden (dus voor het opmaken van deze akte) nog een keer aan boord van hun schip is geweest om te vragen waar Willem de Vlamingh was. Waarop de stuurman antwoordde dat de schipper in de nieuwe stades herbergh zat en dat Sijmon in het geval hij de commandeur wilde spreken hy aldaer dan moste gaen. Blijkbaar zijn de reizigers inmiddels terug in Amsterdam en heeft ook Sijmon zijn weg terug van het eiland naar de hoofdstad gevonden, alwaar hij zijn voormalige werkgever opzoekt om verhaal te halen. Willem zit echter op dat moment in de nieuwe stadsherberg (wat in die tijd trouwens een heel gewone plek was om te vergaderen).
Op het bericht dat de commandeur niet aan boord is, verraadt Sijmon Jansz de echte reden van zijn komst als hij antwoordt: ik wil gelt hebben, vervolgens eist hij dat iemand Willem gaat halen. Dat is niemand natuurlijk van plan, dus daarna gaat het al snel mis… Tastende daerop naer zijn mes twelck hij stuijrman ziende hem by tlyff vatte en buyten boort sette. Wat een gevaarlijke situatie! De ontslagen man komt zijn misgelopen gage opeisen voor de periode dat hij aan boord is geweest (ook al heeft hij indertijd niet willen werken), en als meneer dan niet snel genoeg geholpen wordt, trekt hij zijn mes. De stuurman, die het zag gebeuren, greep gelukkig meteen in en zette de aanvaller andermaal buiten boord. Dat had heel anders kunnen aflopen!
Bij het weggaan dreigt de messentrekker nog dat hij de stuurman of de commandeur in de toekomst zal weten te vinden en daarom komen ze nu dit verhaal maar even vastleggen bij de notaris. Alle drie de getuigen - Hendrick Muijkens, Jacob Smidt en Joris Jorisz van der Schellingh - ondertekenen de akte (de laatste met een merkteken). Willem is er zelf niet bij die dag, maar de mannen waren volgens hun zeggen op zijn verzoek naar de notaris gegaan.
Ontbrekende “pampieren”
Deze reis met drie schepen naar de Noordkaap kreeg nog een ander staartje. Behalve ruzie met een bemanningslid schijnt Willem de Vlamingh ook onenigheid gehad te hebben met de mannen die de betreffende schepen hadden uitgezonden. Zo blijkt, als we Louis Quickelenburch en zijn mede-reders in de winter die volgde op de zeiltocht bij dezelfde notaris Adriaen Lock terugvinden, op 21 januari 1669 in Amsterdam (25).
Mede-opdrachtgever Louis Craijers is inmiddels overleden, maar zijn weduwe juffrouw Adriana van Geijn is wel aanwezig bij de notaris. Tussen haar en de andere mannen is een probleem gerezen. Men had voor de reis namelijk een contract van compagnie opgesteld en aan commandeur De Vlamingh meegegeven, met betrekking tot de walvisvangst en het ontdekken van onbekende noordelijke landen. Volgens de mannen heeft de weduwe de pampieren van het bewuste contract in haar bezit, maar weigert zij die aan hen te geven.
De mannen beweren dat weduwe Adriana het afgeven van de papieren telckens geweijgert heeft, terwijl zij die instructie noot wendig hebben om tegen Willem de Vlamingh te kunnen ageren en zo sterker te staan in hun conflict met hem. Nu Adriana van Geijn steeds maar niet over de brug wil komen met hun broodnodige kopie van de instructie die aan Willem is meegegeven, wordt zij aansprakelijk gesteld voor alle eventuele schade die hen dit zal brengen.
De reders hebben namelijk een questje (een kwestie) met Willem de Vlamingh uit te zoeken, omdat hij de eindverantwoordelijke over de drie schepen is geweest. Aan welk van de afspraken hij zich niet heeft gehouden, staat er helaas niet bij. Zou Willem nieuw land hebben ontdekt en dat tegen de regels in zelf wereldkundig hebben gemaakt? Of is de opbrengst van de vissen in hun ogen niet eerlijk volgens afspraak verdeeld? We weten het jammer genoeg niet.
Het beeld dat uit dit gekissebis oprijst, is in ieder geval dat Willem de Vlamingh en Louis Quickelenburch het blijkbaar na thuiskomst ergens niet over eens zijn geweest en dat Willem in zijn gelijk is gaan staan, verwijzende naar zijn contract, maar dat de tegenpartij hun afschrift van de onderling gemaakte afspraken niet meer kon vinden, zodat ze hun commandeur niets konden maken. En dan te bedenken dat onze Willem nog maar net 28 jaar is geworden. Hij laat duidelijk de kaas niet van zijn brood eten!
Kort daarna, op 10 februari 1669, verschijnen Louis Quickelenburch en zijn kornuiten wederom bij dezelfde notaris. Opnieuw roepen zij Adriana van der Ghein ter verantwoording. Ze willen de weduwe van hun voormalige maat nogmaals proberen te dwingen hen aan de nodige papieren te helpen. Blijkbaar beschikten de opdrachtgevers zelf over slechts één kopie van de instructie…
De mannen sturen notaris Adriaen Lock op Adriana af en laten hem tegen de weduwe zeggen dat zij morgen avont clocke vijf zullen vergaderen in de herberge de Eendracht staende in de Kalverstraet. Ze gaan daar met anderen spreken over de walvisvangst en de onbekende noordelijke landen. Met die “anderen” wordt waarschijnlijk Willem de Vlamingh bedoeld. Blijkbaar was op beide punten een verschil van mening gerezen, zowel over de vangst van walvissen als over de ontdekking van nieuw land. Zou dit betekenen dat Willem inderdaad nieuw land had gevonden?
Aquarel door Frans Schot
Een maand later sturen Louis Quickelenburgh en consorten opnieuw een schip uit. Dit keer met een andere schipper (26). Even lijkt het erop, dat zij geen zaken meer met Willem willen doen. Toch denken wij dat alles in den minne is geschikt. Aan het eind van dat jaar blijkt Willem namelijk nogmaals met Louis Quickelenburch zaken te hebben gedaan. Dat lezen we in de al eerder aangehaalde akte (in het hoofdstuk over Willempie) waarin Willem aangeeft dat zijn zwager Gerrit Cornelis overboord is gevallen en in zee verdronken is. Dit gebeurde volgens zijn zeggen onlancx. Willem de Vlamingh staat borg voor alle schulden van zijn zwager en het lijkt erop dat zowel koopman Louis Quickelenburch als schipper Cornelis Jelmers Cock hierbij eind 1669 dus weer voor Willem borg staan. De vraag blijft of zijn zwager als werknemer bij Willem op een schip werkte in het jaar 1669 en of Willem zich dus mede verantwoordelijk heeft gevoeld, of dat dit voorval zich op een totaal ander schip afspeelde?
Vrachtvervoer (1671)
De akte van 7 februari 1671 die notaris Jan Volkaertsz Oli optekende is niet groter dan een handbreedte, maar wij zijn blij met iedere flinter informatie. Dit keer is Willem zelf aanwezig op het notariskantoor aan de Oudezijds Voorburgwal.
In de tekst valt te lezen dat Willem Hesselsz Vlamingh als gewesen schipper wordt genoemd, in plaetse van Henne Agges op ‘t schip genaemt de Vetgath. Het ziet er naar uit dat Willem ditmaal is ingevallen voor een andere schipper en in diens plaats op reis naar Gothenburg is gegaan. Daar heeft Willem in de maend van november lestleden (dus eind 1670) een flinke lading zout uit het voornoemde schip de Vetgath gelost. Dit zout is bij ene Pieter Brandt in Gothenburg achtergelaten en Willem machtigt bij deze Sr. David Amia coopman tot Gottenburgh om het verschuldigde geld daarvoor bij Pieter Brandt op te eisen en hem anders voor het gerecht te slepen.
Stadsarchief Amsterdam, notariële archief 5075, inventarisnummer 1521, pagina 234
Zo zien we maar. Nooit geweten dat Willem de Vlamingh, die naar ons idee altijd enkel op walvisjacht en ontdekkingsreizen ging, ook soms vracht vervoerde, zoals zijn voorouders. Nog wel om iemand uit de brand te helpen, naar het zich laat aanzien. Voor de volgende tocht, het jaar daarop, meldde Henne Aggesz zich weer present.
Het is sowieso de vraag wat Willem de Vlamingh in de winter deed om aan de kost te komen. Walvisvaart geschiedde van eind april tot september. Maar wat hield hem de rest van het jaar bezig? Er waren genoeg zeelieden die naast de zomerse walvisjacht in de winter vracht vervoerden. Schippers die aan de walvisvaart deelnamen combineerden dat vaak met de Oostzee-, Archangel- of zoutvaart (en ook maar in veel mindere mate met houtvaart rond Noorwegen, zo blijkt uit onderzoek (27)). Zowel voor bevrachters als voor schippers was walvisvaart vermoedelijk maar één activiteit uit vele.
Derde keer op walvisjacht (1671)
Dat Willem in de zomer van 1671 toch weer gewoon op walvisjacht is gegaan, blijkt uit de krant van die tijd. In de Oprechte Haerlemse Courant van 16 juli lezen we het bericht dat op 15 juli in Amsterdam weder een Groenlandtsvaerder gearriveert (is), Commandeur Willem de Vlaming, brengt mede 13 en een halve Vis.
Oprechte Haerlemsche Courant, 16 juli 1671, p. 2 (Gevonden via Delpher)
Willem heeft in de buurt van Groenland dus 13 en een halve walvis gevangen. “Hoe komt hij aan een halve vis?”, horen wij u denken. Welnu, soms jaagden meerdere sloepen van verschillende schepen op dezelfde walvis en zaten er speerpunten van verschillende harpoeniers in de bast van zo’n groot beest voordat het dier opgaf en stierf. Dan deelde men de buit.
Ruim dertien walvissen, dat is een vette oogst. Al dat spek moet nu snel in de traankokerij verwerkt worden tot lampolie en levertraan.
Aquarel door de Terschellinger kunstenaar Frans Schot
Opvallend genoeg staat in dezelfde krant een week later een bericht dat rechtstreeks uit het Vlie van 18 juli komt: gisteren is een Vloot binnengekomen van diversche Gewesten, mitsgaders oock dese weeck Willem Vlamingh van Vlielandt met 14 a 15 walvisschen () uyt Groenlandt (28). Willem lijkt hier 1 vis meer gevangen te hebben, al is 13½ specifieker dan 14 à 15, dus dat lijkt aannemelijker. Wel vragen wij ons af naar welke traankokerij Willem de Vlamingh zijn vissen bracht: naar die op West-Vlieland of elders?
Vierde keer op walvisjacht (1674)
Het jaar 1672 staat in Nederland bekend als het rampjaar. Ons land werd van verschillende kanten tegelijk aangevallen en bijna compleet onder de voet gelopen. Deze periode werd gevolgd door de Derde Engelse Oorlog, die van 1672 tot 1674 duurde en die zich voornamelijk op zee afspeelde. In die tijd was het onmogelijk om op walvisjacht te gaan. Opnieuw zijn de tabellen van de Lyst van Groenlandse Vissery leeg.
Een boekje over walvisvangst uitgegeven te Amsterdam in 1746 door Kornelis van Tongerlo
Wederom hebben we helaas geen idee wat Willem in deze periode deed om aan de kost te komen. Wel lijkt het erop dat hij klaar stond om meteen uit te varen zodra het weer kon, want de oorlog duurde tot begin 1674 en op 29 september 1674 staat er in de krant dat Willem de Vlaming met 8 en een half à 9 walvissen terugkeerde uit Groenland (29). Als we de lege tabel mogen geloven was hij als een van de weinigen toch onverschrokken uitgevaren blijkbaar. Pas begin mei 1675 komt de walvisvaart weer echt op gang (30).
Oprechte Haerlemsche Courant van 29 september 1674 (met dank aan Delpher)
Vijfde keer op walvisjacht (1675)
Wie de krant van 22 augustus 1675 openslaat, schrikt zich een hoedje. Daar staat zwart op wit dat er een heleboel Groenlandvaarders vergaan zijn en in de rij van verongelukte schepen komt onze stoere walvisvaarder maar liefst twee keer voor: niet alleen met zijn naam Willem de Vlamingh, even verderop in het artikel staat ook de naam van zijn schip vermeld: d’Hoop op Walvisch (31).
Oprechte Haerlemsche Courant van 22 augustus 1675 (gevonden via www.Delpher.nl)
Twee dagen daarvoor maakte de krant er eigenlijk al melding van. De Hamburgse post repte toen van een ongeluckige Walvis-vangst; en men seyde oock van acht gebleven Hollandse Schepen (32). Deze worden met name genoemd, waaronder een schip dat de Hoop heette. Waarschijnlijk werd daar al het schip d’Hoop op Walvisch van Willem mee bedoeld. De schepen zouden vergaan zijn...
Oprechte Haerlemsche Courant van 20 augustus 1675 (via Delpher)
Wat zal iedereen zich thuis rot geschrokken zijn! We hebben geen idee of Willempie de krant las. Dat is eerlijk gezegd hoogst onwaarschijnlijk, want de zogenoemde couranten waren toen geen dagelijkse huis-aan-huis-bladen. Eerder losse pamfletten van ongeveer 1 bladzijde met tekst op voor- en achterkant, die verspreid werden onder café’s en andere commerciële centra (men dreef in die tijd vaak handel in herbergen en kroegen). Desondanks zal het afschuwelijke bericht haar vast snel ter ore zijn gekomen. Zulk nieuws verspreidt zich als een lopend vuurtje onder scheepslieden en als biersteekster stond zij in rechtstreeks contact met schippers en zeelui. Waarschijnlijk wist het hele dorp nog diezelfde dag wat er aan de hand was.
Wij kunnen nu meteen online via Delpher alle kranten van die week doorbladeren (van 24 en 27 augustus), om te vernemen dat het gerucht daarin niet werd ingetrokken. In de week daarna verschijnt het bericht dat er een grote vloot het Vlie binnengelopen is met daarin eenige Groenlants-vaerders (33) en op 12 september is er in Rotterdam één enkele Groenlandvaarder op de Maas gespot (34). Dat schiet allemaal niet op.
Willempie zal nog de hele verdere maand in spanning gezeten hebben, totdat op 30 september eindelijk een vloot van 130 schepen uit Groenland binnenloopt op het Vlie (35). Het staat er niet met zoveel woorden, maar we vermoeden dat daar ook de doodgewaande schippers met hun schepen bij zaten.
Haegse post-tydinge van 1 oktober 1675 (via Delpher)
Mocht Willem tot die laatste groep schippers hebben behoord, dan heeft de arme Willempie ruim twee maanden in wurgende angst gezeten. Zou ze al die tijd gedacht hebben dat haar man met schip en al vergaan was? Het leven van een zeemansvrouw gaat niet over rozen, dat blijkt wel weer. Hoe dan ook, Willem is uiteindelijk heelhuids thuisgekomen. Het verhaal vertelt ons niet hoe dat gebeurd is en wat er nu precies aan de hand was of waardoor men dacht dat zij vergaan waren. Is zijn schip echt gezonken en heeft hij het avontuur slechts ternauwernood overleefd? Of was het enkel een loos gerucht? (38)
Zesde keer op walvisjacht (1677)
Een Fluit zeilend over de Zuiderzee ter hoogte van Ransdorp omstreeks 1660.
Opnieuw een prachtige afbeelding van Arnold de Lange, die een onuitputtelijk oeuvre heeft. Gelieve geen van de afbeeldingen te gebruiken zonder toestemming van de kunstenaar. Mocht je interesse hebben, neem dan contact met hem op!
Waarschijnlijk viel het allemaal mee, want ook in het jaar 1677 vaart Willem de Vlamingh uit met een schip, genaamd d’Hoop op de Walvisch. Dit fluitschip van 190 lasten (zo'n 380 ton) is van de Zaandamse koopman Jan Gerrits Ouwekees en com suis. Aangezien het merendeel van de reders tijdenlang uit Amsterdam en de Zaanstreek kwamen (39), is het niet zo vreemd dat Willem met een koopman uit die regio in zee ging.
Opnieuw gaat Willem de Vlamingh op walvisjacht als “Groenlandvaarder”. Met die term bedoelde men in die periode vaak niet alleen de wateren rondom Groenland, maar ook het zeegebied bij Spitsbergen en Jan Mayen-eiland (40), dus waar hij precies naar toe zeilde valt niet te zeggen. Helaas wacht hen al vrij snel een debâcle. De zeelieden hebben nog niets gevangen of ze worden al gekaapt. Heuse Franse piraten enteren het schip en plunderen de boel. Voor ons nu misschien een spannend avontuur om over te lezen, maar voor Willem de Vlamingh en de zijnen best een akelige ervaring, lijkt ons!
Willem getuigt
We lezen voor het eerst over deze gebeurtenissen in de Oprechte Haerlemsche Courant, want wie zoiets sensationeels meemaakt komt natuurlijk in de krant en toevallig is Willem de Vlamingh de eerste die na de kaping terugkomt in Nederland om over hun wederwaardigheden te berichten (41).
We citeren het complete krantenbericht:
Oprechte Haerlemsche Courant van 14 augustus 1677, gevonden via Delpher
Amsterdam den 12de Augusti. Een van de Groenlantse-vaerders, den Commandeur Vlamingh, is binnen, brengt tydinge, dat hy van de Vissery komt, alwaer 4 Fransse Capers, van St Malo uytgegaen, onder de Vloot waren gekomen, ende hadden wel 17 Schepen soo (zowel) genomen als verbrant; de verbrande waren 4: onder dese genomen Schepen was ‘t Schip van den Commandeur Vlamingh, dat geen Vangst hebbende, sijn Schip had gerantsoeneert.
Saint-Malo is ook nu nog een havenstad in Frankrijk. Het ligt aan de kust in het noorden van Bretagne. Daar kwamen de kapers dus vandaan, toen ze opeens “in de vloot” opdoken. Deze mededeling suggereert dat niet alleen koopvaardijschepen, maar ook vissersschepen voor hun eigen veiligheid deze keer met een groep uit zeilen waren gegaan.
Dat samen reizen niet altijd een garantie was voor zekerheid, blijkt wel uit de ravage die de kapers veroorzaken. Slechts vier piratenschepen zorgden voor een enorme schadepost onder de vissersvloot: de kapers verbranden maar liefst vier schepen en nemen er ook nog eens dertien mee. In het krantenbericht staat expliciet vermeld dat het schip van Willem de Vlamingh ook is “genomen”.
Emeritus-hoogleraar Louwrens Hacquebord weet ons te vertellen dat deze actie van de Franse kapers een vergelding was voor een Zeeuwse kaping van Franse vissersschepen bij Newfoundland (42).
De geleden schade
In het aangehaalde krantenbericht lezen we ook nog dat Willem zijn schip had gerantsoeneerd. Eerlijk gezegd dachten wij aanvankelijk aan het gegeven dat Willem zijn bemanning op rantsoen had gezet in verband met te weinig voedsel ofzo, maar er bestaat een heus lexicon voor de zeilvaart (43) en daarin lazen we dat het woord rantsoen in die tijd te maken had met losgeld betalen (denk aan het Engelse woord ransom). Losgeld dat wordt overeengekomen tussen de kapitein, reder of regering en een kaper waardoor een genomen schip en de lading weer in het bezit van de eigenaar komen.
Voor hoeveel geld het schip waar De Vlamingh op zeilde is teruggekocht, weten we niet. Naderhand heeft de Zaandamse koopman die de eigenaar van de fluit was wel een lijst laten aanleggen van alle schade die aan zijn schip was aangebracht. Daaruit blijkt dat het fluitschip inclusief alle spullen in totaal wel 19.000 gulden waard is geweest.
Tijdens onze speurtocht vernamen we dat deze akte maar liefst 25 pagina’s besloeg, dus wij hoopten op een uitgebreid verslag van de schermutselingen tussen Willem de Vlamingh en de kapers, maar het is hoofdzakelijk een lange scheepsinventaris (van verschillende betrokken schepen) (44).
Amsterdams Stadsarchief: 23 januari 1678 bij notaris Adriaen van Santen (folio 102-103)
Op deze beschadigde akte is de naam van Willem Hessels Vlaminch toch te lezen (links, in het midden)
In de twee pagina’s van de akte die over het schip d’Hoop op de Walvisch gaan, wordt slechts één regeltje aan het voorval besteed, namelijk dat commandeur Willem Hessels Vlaminch van Vlielant te maken heeft gekregen met maar liefst twee Fransche fregatten, (dat zijn oorlogsschepen). In de strijd verloor Willem niet alleen zijn schip maar ook zijn Vistuijch ende verders gereetschap aan de roversbende. Er volgt een lange lijst van goederen die vanuit het schip naar de twee fregatten zijn overgebracht, onder andere Willems fok, bezaan en een heel stel andere zeilen. Verder nog allerhande touwen, vlaggen, peilloden, een stuk geschut, omtrent driehonderd pond aan kruid, kogels, musketten en pistolen. Zo te lezen hadden de Nederlanders dus veel wapentuig bij zich aan boord om zich mee te verdedigen, maar tegen twee oorlogsbodems begin je niks.
Erger was misschien dat de zeelieden al hun visgereedschap kwijt waren, evenals al hun wijn en brandewijn. Zoals we in het krantenartikel lazen, had Willem voor de aanval nog niets gevangen. Wat overigens wel vreemd was, gezien het feit dat er in het vervolg op datzelfde krantenbericht sprake was van een goede vangst: in totaal 49 schepen hadden tesamen al 196 walvissen gevangen. Met name het schip de Rode Leeuw had uitstekend geboerd en was in zijn eentje goed voor maar liefst 30 vissen. Hoe kan het dan dat onze Willem, inmiddels al 36 jaar en bedreven in zijn vak, nog niets gevangen had?
Hoe het ook zij, nadat het losgeld aan de Franse kapers was betaald, had hij wel weer beschikking over het schip, maar niet over de benodigde gereedschappen om verse vis mee te vangen. Met gebrek aan de juiste zeilen en voldoende touwen zal het behoorlijk lastig geweest zijn om terug naar Holland te geraken, maar Willem bewees andermaal een uitstekend zeeman te zijn en was op 12 augustus als eerste weer terug in Amsterdam.
Een mazzeltje
Op de terugweg was er nog een klein voorval. Ze kwamen namelijk zomaar ergens op zee de Eendracht tegen, een van de door de kapers meegenomen schepen! Dat was op 9 juli 1677. Willem de Vlamingh stuurde direct zijn harpoenier Jacob Lolles eropaf met 18 man in 3 sloepen. Zij werden geholpen door sloepen van andere schepen die blijkbaar ook in de buurt waren: commandeur Snijer van het schip de Uijtgeesterkerck kwam met 5 sloepen en 31 man aanzetten, en commandeur Cornelis Tade van Emden met 26 man in 3 sloepen. Gezamenlijk bracht men het gehavende schip de Eendracht naar de haven in Emden. Uiteindelijk kreeg iedereen die hieraan had meegeholpen 18 gulden en 18 stuivers voor de moeite. Waarschijnlijk was dat het enige loon dat die zomer verdiend werd.
Toch is het onvrijwillige avontuur voor Willem de Vlamingh beter afgelopen dan voor enkele andere betrokkenen. Weken later liggen er nog altijd gekaapte Hollandse schepen in de baai van Sint Malo. Zij worden door het op en afloopen van ‘t water heen en weer geslingert, waer door verscheyde heel leck zijn geworden (45). Voor de laatsten is het probleem pas tegen Kerstmis opgelost (46). Met terugwerkende kracht zijn we nog meer onder de indruk dat het Willem lukte als eerste van de gekaapte schepen terug naar huis te komen!
Verkoop schuit 1681
Tot 1688 komen we Willem niet meer tegen in de kranten, dus voor de komende tien jaren weten we niet wat hij deed of waar hij was. Wat we wel weten is dat Willem de Vlamingh vanaf 1677 in het bezit was van een botterschuit. Met een botter viste men op de Zuiderzee en langs de kust van de Noordzee. Zo’n scheepje was te bemannen door een schipper en zijn knecht. Je kon er vrij snel mee varen. Het is heel goed mogelijk dat Willem na zijn avonturen op de gevaarlijke walvisjacht een tijdje wat dichter bij huis de kost verdiende als visser met zijn eigen botter. (Wie iets over de toenmalige gevaren van de walvissers wil weten, leze het katern met korte stukjes uit de kranten van 1683-1687).
Op 19 januari 1681 verkocht hij deze visschuit voor 135 gulden aan Gerrit Cornelisz Nobel. Toevallig was Willem precies ditzelfde bedrag nog verschuldigd aan Alof Pieters, de impostmeester van Vlieland, voor de tweede helft van het huis, dat hij op 21 mei 1681 afbetaalde. Het eerste deel van de panden en het omliggende erf, die zich op het terrein van de huidige Dorpsstraat nummers 21 tot 27 bevonden (47), had Willem even daarvoor al in handen gekregen. Wat Willem ook van plan is geweest met de botter, hij had het jagen op walvissen nog niet verlaten als broodwinning.
Zevende keer op walvisjacht (1688)
Voor nadere gegevens over de walvisvangst in de zomer van 1688 richten wij ons tot Nicolaes Witsen. Die schrijft in zijn boek Tartaryen over de togt, die Schipper Willem de Vlamingh toen heeft gemaakt. Nadat hij naar Groenland ter Walvisch-vangst uit was gevaren, kwam hij opnieuw langs de kust van Nova Zembla. Nu vinden wij dat nogal een omweg, want dat eiland ligt veel oostelijker, maar wellicht is Willem na gedane zaken in het noorden nog eens bij dat eiland gaan kijken om verdere poolshoogte te nemen…
In ieder geval ging hij dit keer ook in de buurt van Nova Zembla op walvisjacht, want we vonden in een Scandinavisch boek (48) een verwijzing naar Willem de Vlamingh:
Fra dette sted in Anno 1688 hyrede en hollander fra Rotterdam Ved Nafn villum de flame, nogle bønder at fare med til Nova Sembla, Huilche Kom tilbage igien og fich en goed hyre.
Zijn naam wordt hier geschreven als Villum de Flame :-)
Vrij vertaald staat daar:
In het jaar 1688 huurde een Hollander uit Rotterdam (49) met de naam Willem de Vlamingh enkele boeren in om mee uit te varen naar Nova Zembla, die daarna weer veilig terugkeerden en goed betaald waren.
Dit alles geschiedde volgens deze bron in het plaatsje Maassøe, dus het ging om een aantal Noorse boeren van MassÇ¿, een dorpje op het eiland Magerøya (waar ook de Noordkaap op ligt).
Willem huurde deze plaatselijke boeren in om samen met hem naar Nova Zembla te varen, zodat zij hem konden helpen om walvissen te vangen. Zou dat te maken kunnen hebben met het feit dat Willem niet altijd wist waar hij moest vissen, zodat het kon voorkomen dat hij nog niets gevangen had terwijl anderen een goede vangst hadden? En zou dat weer te maken kunnen hebben met het gegeven dat Willem niet was opgegroeid tussen walvisvaarders, maar bij vrachtvervoerders zoals zijn vader? Van zeilen wist hij alles, maar van goede plekken waar vissen zich schuilhielden wellicht minder. Boeren meenemen bleek een slimme zet. De Noren keerden zoals we zagen na de vangst weer veilig terug naar huis en werden goed betaald (en daaruit concluderen wij dat er blijkbaar veel vis gevangen was).
Wel is het zo, volgens burgemeester Witsen, dat de Walrusch-tanden, die in de Ys-zee gevangen worden, veel voozer en brosser zijn als die by Groenland worden gevischt, en dat de Dieren zelve ook kleinder zijn. Daarom ging Willem misschien eerst zijn geluk in de buurt van Groenland beproeven en toen dat wellicht niet lukte zeilde hij pas richting Nova Zembla. Daar nam hij slim genoeg een stel locals mee om hem te wijzen waar te vissen. Die weten bijvoorbeeld dat er aan de noordkust van het eiland weinig vis zit, maar wel veel kreeften. Of dat er in het waaigat daarentegen wel weer veel vis te vinden is en dat je in de rivier de Oby voornamelijk steur vangt waar goede Kavejaer (kaviaar) van gemaakt wordt (50).
Het toeval wil dat Willem de Vlamingh tijdens het vissen wederom een onbekend eiland ontdekte, dat hij prompt naar burgemeester Nicolaes Witsen van Amsterdam vernoemde. Direct na thuiskomst overhandigde Willem hem een kopie van zijn “daglijst”, waarin hij uitgebreid vertelt over de ontdekking van dit zogenaamde Witseneiland. Willems verslag eindigt met de woorden dat bij het zien van het eiland zijn vriendschap met den Heer Burgermeester N. Witsen in zijn geheugenis kwam en dat hij het nieuw ontdekte land deswege naar hem vernoemde. Tot slot heeft Willem de Vlamingh het document eigenhandig ondertekend.
De daglijst van Willem zoals afgedrukt op pagina 923 in het boek Noord en Oost Tartarye door Nicolaes Witsen.
Bron: www.huygens.knaw.nl waar Bruno Naarden een facsimile editie heeft verzorgd
Er zijn mensen die zeggen dat dit eilandje helemaal niet bestaat en dat de ontdekking ervan dus verzonnen is. Hoe het ook zij… Willem had zijn kaarten goed gespeeld. Zijn plan werkte uitstekend. Burgemeester Witsen was gevoelig voor zijn vriendschappelijke gebaar van een eervolle vernoeming. Witsen beschrijft met trots hoe hij op een tekening gezien had dat Willem het eiland met zijn eigen hand had aangegeven. Precies in die periode was de Amsterdamse burgemeester bezig een grote kaart van Azië uit te geven. De kaart draagt zelfs het jaartal 1687. Toch is deze ontdekking uit 1688 er nog in verwerkt. Op de Azië-kaart valt duidelijk te lezen: ‘t Eylandt Witsen ontdekt bij schipper De Vlaming den 28 july Anno 1688 (51).
Willem de Vlamingh kreeg van Witsen meteen een betrekking als schipper bij de VOC, waar de Amsterdamse burgemeester een dikke vinger in de pap had. Zijn dagen als walvisvaarder, die zijn leven in het Noorden waagt voor brood op de plank, zijn voorbij. Vanaf 1688 vertrekt onze zeeman alleen nog maar richting Indië en geniet hij een vast inkomen. Zijn oude beroep als walvisvaarder kende vele gevaren: je kon niet alleen gekaapt worden of in een storm terecht komen, door de vele ijsschotsen kon een schip ook lek slaan. Het grootste risico dat men echter liep was vastraken in het ijs. Als het al lukte om met behulp van een ander schip los te komen, dan moest je een deel van de vangst afstaan als loon voor die hulp. Wanneer het niet lukte om los te komen, moesten de bemanningsleden zien te overwinteren in de meest barre omstandigheden. Vaak met dodelijke afloop. Dat alles liet Willem de Vlamingh nu voorgoed achter zich, al zal hij op zijn reizen voor de VOC (vooral die naar het onbekende Zuydland) nog menig avontuur tegenkomen!
Maak jouw eigen website met JouwWeb