KAAP DE GOEDE HOOP

In de registers van het tussenstation in Kaap de Goede Hoop staat alles opgetekend wat er in de baai gebeurde. De binnenkomst van de drie expeditieschepen wordt daarin uitgebreid vermeld.

 

Bij maandag 3 september staat geschreven (1): soo is in de vroege morgenstond, alhier gearriveerd, het hoekerboot de Nijptangh (...) hebbende van sijn 50 Loontreckende coppen verlooren een man en er zijn ook twee zieken naar het hospitaal aan de wal overgebracht.


Op 7 september kwam de Geelvinck binnenlopen (2): de wind meest in en uijt schietende, zoo quam niettemin den geseijden commandeur schipper Willem de Vlamingh met het voorszegde freguat de geelvink, op den avond bij ons ten anker (...) hij hadde op reijse door sterfte van sijn 134 loontreckende coppen, verlooren 7 man en ten desen hospitale doen opbrengen 17 sieken, sijnde het overige volk, voor het meerendeel wijders gequeld (= gekweld) met scheurbuijk. De meesten aan boord van de Geelvinck hadden dus inmiddels last van scheurbuik.

 

Zaterdag 8 september (3), tegens de middag soo comt eijndelijk ook het galjoot ‘t weeseltje met een Z.W. labbercoeltje (een zwakke zuidwestenwind) alhier mede opdagen sonder dooden of sieken onder sijn 14 loontreckers gehad te hebben, uijtgenoomen den commandeerent stierman. Want die laatste voelt zich al wekenlang verschrikkelijk beroerd.

 

De schepen komen dus niet tegelijkertijd binnenlopen en zo te zien waren er in de eerste vier maanden van de reis een flink aantal doden te betreuren: 7 op de Geelvinck, 2 op de Nijptangh en vrij snel na aankomst op de Kaap sterft ook Laurens Zeeman, de doodzieke schipper van ‘t Weseltje. Van de hele expeditievloot zijn dat maar liefst 10 personen op een totaal van bijna 200 koppen bemanning. Of eigenlijk moeten we schrijven “slechts” tien, want voor die tijd vallen deze hoeveelheden mee. 

SCHEURBUIK

 

Een ziekte die vroeger op lange tochten over zee veel voorkwam ten gevolge van het vitamine C tekort. Het woord scheurbuik heeft niets met een gescheurde buik te maken, maar is een verbastering van de Latijnse term voor de ziekte scorbuut.

 

De symptomen zijn akelig (maar na het eten van wat vitamine C vaak ook snel weer voorbij):

- zwellingen en bloedingen van het tandvlees

- bloeduitstortingen (vooral op onderbenen)

- slapte en vermoeidheid

- stijve en pijnlijke ledematen

- inwendige bloedingen. 

Niet lang daarvoor, op 27 juli nog, was bijvoorbeeld de in het vorige hoofdstuk genoemde commandant Hendrik Pronk nog met tien schepen de baai bij de Kaap ingelopen met agterlatinge van 188 doodden en ons Hospitaal daarenboven nog beswarende met 589 sieken. De goede man zelf was tegen die tijd ook geheel debiel en swak (4). Daarom schrijft men over de drie Zuydland-vaarders dat zij sonder naamwaardige dooden of sieken waren, ondanks de tien sterfgevallen.

Nieuwe bemanning

Al deze zieke en overleden bemanningsleden moesten vervangen worden. Daartoe ging Willem de Vlamingh alle ziekenzalen van de Kaap af en zocht geschikte kandidaten tussen de inmiddels herstelde zeelieden van eerder binnengelopen schepen. 

 

Maar omdat de commanderend stuurman van ‘t Weseltje was overleden en hij aan de Kaap niemand kon vinden die met een galjoot wist om te gaan, soo hebben wij het niet voor ondienstig geagt om Cornelis de Vlamingh in diens plaats aan te wijzen, zo schrijven de gezaghebbers van de VOC. Hetgeen geschiedde op het versoek, en met communicatie van de voorszegde commandeerend schipper Vlaming (5)

 

Kortom, Willem heeft gezegd dat hij geen andere bekwame schipper voor het galjoot kon vinden en toen zijn eigen zoon aangedragen voor de functie. De heren van de VOC benoemen de jongen en verdedigen hun keuze door in de boeken te vermelden dat Cornelis een nugteren en vigelant (= waakzaam) persoon is, die veel ervaring heeft in de navigatie. Daarnaast stellen de VOC-leden dat het juist slim is om de zoon van Willem de Vlamingh te kiezen, omdat zij het waarschijnlijker achten dat de jongen zijn vader trouwelijker als een ander sal komen te assisteeren in het helpen uitvoeren van zijn taak, en dat is weer ten meesten dienste van de Edele Compagnie (6).

 

Door deze promotie liet Willem de Vlamingh zijn pas 18-jarige zoon een aantal stappen op de ladder overslaan. De jongen was tenslotte nog maar pas derde waak en zou eigenlijk eerst nog zowel de rol van onderstuurman als die van opperstuurman moeten beoefenen voordat hij schipper kon worden. Met deze benoeming ging men recht tegen alle reglementen van de VOC in. Sinds 1661 bestond er bij de VOC namelijk een wet die luidde dat iemand altijd eerst opperstuurman moest zijn geweest voordat hij schipper kon worden. Daar heeft Willem de Vlamingh zich duidelijk niets van aangetrokken. Achteraf blijkt dat er nog in hetzelfde jaar van de benoeming van Cornelis (in 1697) een nieuwe wet werd aangenomen in Batavia en die luidde dat geen onderstuurman tot opperstuurman bevorderd kon worden zonder examen voor een commissie van twee schippers en de equipagemeester (7). Wellicht mede door deze benoeming van Cornelis door zijn vader?!

Op aanraden van Nicolaes Witsen ging er vanaf de Kaap ook een schilder mee aan boord. De Amsterdamse burgemeester bestelde oorspronkelijk zelfs twee schilders, maar daarvan ging er slechts eentje daadwerkelijk mee. Bij commandeur Pronck zat namelijk een korporaal aan boord die de kunst van het tekenen verstond en die had in Kaap de Goede Hoop van boord gehaald moeten worden om met de expeditie mee te varen. Maar het schip van Pronck dat meer dan vier maanden voor de Vlamingh was vertrokken, was tegen de tijd dat gouverneur Van der Stel in Kaapstad deze opdracht kreeg natuurlijk allang weer doorgevaren, met korporaal en al. Uiteindelijk heeft ene Victor Victorszoon, die als ziekentrooster op de Geelvinck werkte, prachtige aquarellen gemaakt van alle kusten die hij onderweg zag.

Portret van Victor Victors II (1653-1708), door Tako Hajo Jelgersma, Rijksmuseum te Amsterdam, inv./cat.nr. RP-T-1940-337

Nieuwe bevoorrading

Aan de Kaap werden voor vertrek eerst nog allerlei proviand en goederen ingeslagen. Dat weten we door alle bonnen die bewaard zijn gebleven (8). Daarop lezen we onder andere voor de Geelvinck een bevoorrading van 12 rauwe ossenhuiden, 4 sparren, plus bijvoorbeeld grove verf en drie kleuren vlaggendoek (rood, wit en blauw). Ook gingen er 48 schapen en 14 runderbeesten mee aan boord. Bij de smidse kochten ze ijzer, staal, koper en tin (waarschijnlijk het tin waarmee later de schotel werd geslagen die nu wereldberoemd is geworden). 

 

Verder natuurlijk weer de nodige hoeveelheden rijst, tarwemeel, zout en suiker, plus zo veel mogelijk verse groenten, moescruijden en wijn. Op 25 oktober 1696 tekende Willem de Vlamingh voor ontvangst van al deze goederen op het kasteel in de Kaap en vlak boven zijn handtekening valt te zien hoe er op het laatste moment ook nog een flinke partij tabak aan de boodschappenlijst is toegevoegd.

 

Zie het Nationaal Archief te Den Haag, over de VOC 1.04.02, Overgekomen brieven 4037, pagina 1449, (= scan 717)

Op 24 oktober heeft Cornelis al voor de goederen van ‘t Weseltje getekend. Zijn handtekening luidt vanaf die tijd niet meer Cornelis de Vlamingh, maar Cs Vlamingh (9). Hij zal zich een hele man gevoeld hebben.

Idem: 1.04.02. inventarisnummer 4037, pagina 1451 (= scan 721)

Ergens in deze lijsten van goederen staat eveneens de aanschaf van een aantal kledingstukken die speciaal voor 3 Indianen werden gekocht (10). Aan Willem de Vlamingh werden namelijk ook als tolken mede gegeeven drie swartte kettinggangers, in diverse taalen wel ervaaren. Er gingen voor deze tocht drie slaafgemaakten mee aan boord, die wij gelukkig bij name kennen: Aje van Clompong, Mangadua van Macassar en Jongman van Balij. Deze “tolken” spraken niet alleen Maleis, Javaans, Portugees en Duits, maar ook allerlei voor ons onbekende talen als Lampoenders en Biema (11), wat eigenlijk allemaal Indonesische dialecten zijn en waar ze in het Zuydland natuurlijk niks aan hadden. De compagnie stak deze drie mannen volledig in het nieuw. Zo staat voor elk van hen op de boekrol een paar schoenen en een pak met koperen knopen. De hemden die ze kregen kosten evenveel als de tabak die hen werd toebedeeld voor onderweg (12). Na de tocht zullen deze mensen waarschijnlijk als “loon” hun vrijheid herkrijgen.

 

... en haar voor tolken mede gegeeven drie Swarte ketting gangers, in diversse taalen wel Ervaren...

De talen die een van deze gedwongen tolken zou spreken (meest Indonesische dialecten)

Al met al duurde het zeven weken voordat de expeditieleden op 27 oktober 1696 Kaap de Goede Hoop weer konden verlaten, terwijl de periode op dit verversingsstation meestal drie tot vier weken in beslag nam. Later zal deze lange “rustperiode” Willem de Vlamingh zeer kwalijk worden genomen door Nicolaes Witsen, alsof de schipper zich had vermaakt met feesten, gokken en vrouwen en de hele dag dronken was geweest. Volgens ons is dat een zeer onterecht verwijt! 

Fraude op de Nijptangh?

Tijdens hun verblijf aan de Kaap speelde er een akkefietje op de Nijptangh.(13)

 

Vanuit het kasteel van de VOC schrijft den independent fiscaal Joan Blesius een dringende brief aan de hoge heren in Amsterdam. Deze gerechtsdienaar vertelt hen dat hem met de aankomst van de Geelvinck, Nijptangh en ‘t Weseltje ook de nieuwe instructie ter hand gesteld werd. Blijkbaar veranderde men de regels nogal eens.

 

Nu blijkt dat schipper Gerrit Collaert van de Nijptangh de meegegeven opdrachten op diverse punten niet heeft opgevolgd. Zo heeft hij zijn bemanningsleden regelmatig slechts de helft van het rantsoen van brandewijn, boter en vlees gegeven. Daardoor hield de schipper van de Nijptangh maar liefst 18 kannen brandewijn over en ook nog een hele berg vlees. Er stonden 5 tonnen vlees op de lijst met mondvoorraad, maar hij heeft alleen de 3 vaten met halsen en knooken tussen Texel en de Kaap opgeschaft. Deze laatste vaten stonden niet op de scheepslijst, hetgeen alles extra verdacht maakte. Voor straf houdt men bij Gerrit Collaert drie maanden loon in.

 

Een andere schipper die ook veel goederen heeft overgehouden en deze aantoonbaar heeft geprobeerd door te verkopen, werd nog zwaarder gestraft. In de brief staat zelfs een lange rij van schippers en boekhouders die zich in de ogen van deze Kaapse pennenlikker niet goed genoeg aan de nieuwe regels hebben gehouden en die hij allemaal voor de raad heeft gebracht om gestraft te worden met aftrek van een paar maanden loon! 

Processtukken

Verklaring van de bottelier

Toch lijkt er in het geval van de Nijptangh echt wel iets aan de hand te zijn geweest. Dat bleek toen de bottelier van de Nijptangh, Jan Verhulst, als getuige in deze zaak voor de raad van Justitie aan de Kaap moest verschijnen. Hij verklaarde dat er inderdaad vijf tonnen vlees en drie tonnen halsen en beenderen aan boord van de Nijptangh stonden bij het vertrek uit het vaderland. Volgens de bottelier handelde hij in opdracht van schipper Gerrit Collaert en deelde hij van het vlees uit zodat iedere man effectivelijck niet meer als ongevaar een half ll (14) vleesch genoten heeft. Bij aankomst op de rede van de Kaap was daardoor het derde vat knoken nog open en de vijf tonnen met vlees stonden nog onaangetast in het ruim.

 

Deze verklaring is getekend in december 1696, toen de expeditieleden alweer verder getrokken waren, maar de bottelier was niet meegereisd naar het Zuydland.

Ook de boekhouder van de Nijptangh, Theodorus Heirmans, moest in verband met dit probleem voor de raad verschijnen. Hij speelt de vermoorde onschuld wanneer hij beweert dat hij zich niet bewust is wat er gedurende de reis in het ruim lag en ook niet op welke plek die goederen allemaal zouden staan. Want aan deze boekhouder is door schipper Gerrit Collaert daarvan noijt de ware kennisse gegeeven, terwijl hij er als boekhouder natuurlijk zelf verantwoordelijk voor is om zijn zaakjes op orde te hebben.

Verklaring van de assistent (boekhouder)

 

Daarnaast verklaart de boekhouder dat ick oock op de reijs gesien heb, dat deselve schipper van d’ compagnies brandewijnen, soo nu en dan heeft gedaan tappen, en 2 van sijn eijgen kelders, ijder van twaalf flessen daarmeede vullen, deselve naderhand onder sijn particuliere brandewijnen vermengende. Gerrit Collaert hevelde dus brandewijn die voor zijn bemanning bedoeld was over in zijn flessen voor eigen gebruik. 

Vervolgens biecht dezelfde scheepsboekhouder nog iets op tegenover de raad, zomaar uit zichzelf, zonder dat iemand hem daarom vroeg. Hij klapt uit de school dat schipper Collaert hem verzocht om de hondert realen van agten van de edele compagnie ontvangen, te samen te parteeren. Blijkbaar heeft de schipper van de Nijptangh voorgesteld om geld dat zij van de VOC hadden verkregen te verdelen, alleen wilde hij volgens de verklaring van de boekhouder daarvan zelf het grootste deel hebben. Waarop de getuige gezegd heeft dat hij geen geld nodig had en daarom is deze louche transactie niet doorgegaan. Theodorus Heirmans bevestigt en ondertekent later zijn verklaring nog eens op de dag van vertrek (27 oktober), maar stapt wel doodleuk weer Gerrit Collaert aan boord en reist mee naar het Zuydland.

Ondervraging van de hoogbootsman, de constabel en opnieuw de bottelier

De raad wil de zaak tot op de bodem uitzoeken en verhoort daarom nog de hoogbootsman, de stuurman, de constapel en opnieuw bottelier Jan Verhulst van de Nijptangh, allemaal onder ede, omdat altijd minstens één van hen bij het afwegen of uitdelen van de rantsoenen aan het volk aanwezig was. Zij beweren dat het er altijd ordentelijk aan toe gegaan is en dat de bemanningsleden behoorlijk genoten hebben van hun rantsoen van etenswaren en dranken: drie dagen in de week een mutsje spaanse wijn, en de vier andere dagen alle morgen een pimpeltje, hetgeen ongeveer een kwart mutsje brandewijn voor iedere man inhield.

 

Bij vraag 4 blijkt echter dat geen van hen aanwezig was als de bottelier de rantsoenen drank aftapte. Waarop de bottelier aangeeft dat hij nooit zelf naar het ruim ging om de rantsoenen af te tappen, dat deden de schipper of de stuurman.

Op 11 oktober 1696 staan schipper Gerrit Collaert en boekhouder Theodorus Heirmans tegenover fiscaal independent Joan Blesius voor een voltallige raad, waarbij niet alleen alle leden maar ook de gouverneur zelf aanwezig is. Joan Blesius heeft sigh amptshalven naauwkeurigh geïnformeerd of de mannen zich wel en na behooren aan de meegegeven instructie hadden gehouden. Dat is in zijn ogen niet het geval. Zij hebben zijns inziens de artikelen 4, 5 en 6 geensints geobserveerd

De boekhouder wordt verweten dat hij geen consumptieboek heeft bijgehouden gedurende de reis vanuit het vaderland tot de Kaap. Zelfs niet de minste notitie. Gerrit Collaert, die als schipper het hoogste gezag had, heeft niet geschroomd om zijn manschappen slechts een kwart mutsje brandewijn te geven, terwijl de rantsoensbrief (met nieuwe instructies) die hij meekreeg expresselijk dicteerd dat de bemanning ieder elke dag een half mutsje behoorde te krijgen, dus het dubbele! 

Ook had de schipper door zijn scheepslijst moeten weten dat er 5 tonnen met vlees aan boord waren en toch heeft hij zijn manschappen alleen de beenderen uit de drie vaten met halzen en knoken voorgezet. Bij aankomst in de Kaap waren er dus nog 18 kannen brandewijn en een enorme vracht vlees over, waarvan men vermoedt dat de schipper van plan was om deze voor veel geld te verkopen. De VOC-inspecteur kan niet anders dan concluderen dat het hier om een vuijle en frauduleusen handel gaat.

Handtekening van Joan Blesius

Nou nou, schipper Gerrit Collaert staat er gekleurd op en tot nu toe hebben wij nog nooit ergens ook maar iets over deze misstap gelezen! 

Doodslag

Zo zijn er meer interessante wetenswaardigheden tijdens hun verblijf aan de Kaap voorgevallen. Al met al hebben de drie Zuydland-vaarders zeven weken in de baai van het verversingsstation gelegen. Een aantal dingen vallen op wanneer we door de dagregisters bladeren die in die periode aan de Kaap werden bijgehouden (15)

Ten eerste blijkt meteen hoe ongelooflijk belangrijk het weerbericht voor alle zeelieden was. Bijna iedere dag wordt er in de boeken begonnen met een verslagje van de plaatselijke weersgesteldheid. Zo lezen we dat het in de namiddag van maandag 10 september (als de drie expeditieschepen net in de baai verenigd zijn) ging donderen en weerlichten. Het onweer nam tegen de avond flink toe en ging pas later op de avond weer liggen. Sowieso schijnt er veel regen gevallen te zijn in die periode, want het groen dat in de laegtens leijt is door de laeste overvloedingen verdronken. Overstromingen dus.

 

Behalve dat we goed op de hoogte worden gehouden van het plaatselijke klimaat, lezen we ook dat ene Jan van Es in die dagen werd verdacht van doodslag. Deze matroos dronk te veel en speelde een dobbelspel met de andere mannen van het schip de Soldaat. Daarover ontstond ruzie en er werden messen getrokken. Jans tegenstander sterft, maar hij bekent zijn daad pas nadat hij verschillende keren gemarteld is met banden van ijser. Een paar dagen later wordt hem de dood aangezegd en op 6 oktober (dus als onze expeditieleden nog in de baai liggen) is hij geëxecuteerd.

 

We hebben het wel steeds over het kasteel, maar dit gebouw leek eerder een fort. Kijk maar eens op deze schets van 't Casteel de Goede Hoop door Isaak de Graaf uit 1674. Nationaal Archief Den Haag

Daar tussendoor vinden we af en toe nog wat kleine berichtjes over onze drie zuidlandvaarders. Op donderdag 13 september leren we dat het volk op de voorszegde 3 laeste bodems, dewelke na het Zuijdland sijn gedestineerd, in opdracht van de gouverneur van de Kaap voor 8 dagen met varsch brood gespeijst werd. En op 4 oktober staat: men is althans nogal vlijtigh doende, omme de geseijde bodems welke naer ‘t Zuijdland staan te vertrecken, tot dien eijnde, van alle noodwendigheden wel te besorgen. Ze krijgen dus allerlei drank en spijs aan boord voor onderweg.

 

Op 16 oktober denken de mensen in de Kaap het schip de Berkel aan de horizon te ontwaren. Zij lossen in het zicht van de haven een schot, omdat ze in nood verkeren en om assistentie verzoeken. De volgende dag blijkt echter dat het om het schip Vosmeer ging die in nood was. Toch kan het best zo zijn dat men ook de Berkel herkend heeft, want zij probeerden - volgens hun eigen logboek - die zestiende oktober eveneens de rede van de Kaapkolonie binnen te lopen en ook hen is het toen vanwege het slechte weer en deining op zee niet gelukt. Zij keerden om en schuilden in een baai verderop (de Saldanhabaai) om pas op 23 oktober op Kaap de Goede Hoop aan te komen.

 

Dit is dezelfde Berkel die op 3 mei tegelijk met onze expeditievaarders vanuit Texel was vertrokken en nog een maand in hun buurt verbleef. Zij hadden echter veel pech aan boord. Onder andere omdat de watermaker van begin af aan ziek was en uiteindelijk overleed. Diens assistent bleek totaal geen verstand te hebben van water maken! Dus hadden ze eerder al ter hoogte van de Kaapverdische eilanden een verversingsstation aan moeten doen om vers water in te slaan (16).

 

Ook lijken ze af en toe flink uit koers geraakt te zijn, want er staat in het logboek regelmatig in de kantlijn dat ze zuidelijker zitten dan ze ingeschat hadden. Misschien toont het de schipperskwaliteiten van Willem de Vlamingh dat hij zoveel eerder de haven van de Kaap bereikte? Of misschien had schipper Leendert van Deijl van de Berkel gewoon pech met het weer en zijn materiaal.

In de kantlijn van het logboek van de Berkel staat dat ze zich op 16 september 36 minuten Zuidelijker bevonden dan ze gegist hadden

Een van de vele gevallen van materiaalpech aan boord van de Berkel. Dit is op 6 augustus 1696

Op 21 juli bevonden ze zich 21 minuten noordelijker dan ze dachten, volgens deze aantekening in de marge 

 

Er kan onderweg veel gebeuren namelijk. Op diezelfde 17e oktober (de dag na het slechte weer waardoor verschillende schepen niet konden binnenlopen) komt ook het Nederlandse schip ‘t Huis te Duijnen aan, met maar liefst 93 doden en de rest van de 236 koppige bemanning is siek en swak, op 4 personen na! De (Engelse) kapitein had namelijk nog maar één zeil. Om te zeilen heeft hij er minstens drie nodig, dus hij wil graag twee zeilen kopen van de VOC in de Kaap, maar dit verzoek wordt in eerste instantie afgewezen. Na lang aandringen gaat de gouverneur alsnog overstag en verkoopt de man twee oude zeilen van een eerder gestrand schip dewelke alsoo van de ratten seer gegeeten waaren en dus ook eigenlijk geen waarde meer hadden, maar waarvoor de arme kapitein toch nog bijna vierhonderd gulden moest neertellen. Dit alles schetst een sfeerbeeld van de wereld waarin Willem de Vlamingh opereerde.

 

Het schippersvak was zo te zien keihard en met de bemanning ging men ook niet altijd even zachtzinnig om. Vanwege muiterij op het Engelse schip de Mary werd er bijvoorbeeld een paar dagen later een van die delinquanten aan boord van dat schip met de Coorde ter dood gestraft (met een touw gewurgd). 

Het opmerkelijkste stukje troffen wij op maandag 22 oktober aan (als de Zuydland-vaarders nog steeds in de baai verblijven). Die ochtend moest men aan de gouverneur melden dat er agt compagniesdienaars en 6 kettinghgangers wierden gemist, met nogh 2 man van het fregat de geelvink. Er werden die ochtend dus maar liefst 16 personen vermist, waaronder twee bemanningsleden van het schip van Willem de Vlamingh!! 

 

Men vermoedt dat deze vermiste zeelieden allen gedeserteerd zijn. Een blik in het Scheepssoldijboek van de Geelvinck toont ons dat er inderdaad twee bemanningsleden aan de Kaap zijn weggelopen (gedefigeert) (17).

Zie het Nationaal Archief in Den Haag, bij de VOC: 1.04.02, inventarisnummer: 5435

Het gaat om twee Duitsers: Jan Dirx van Bos uit Diez en Jan Eijens uit Norden. De ene had de functie van bosschieter (kannonier) en de andere was botsman, dat is iemand die leiding geeft over een deel van de matrozen. Deze bootsman had voor vertrek uit Nederland al vele schulden: er stond een schuldbekentenis van 150 gulden op zijn naam (waarschijnlijk geleend geld) en hij moest nog 3 maanden loon inleveren wegens een Condamnatie (blijkbaar was hij veroordeeld voor een klein vergrijp). Daarnaast moest hij de compagnie nog geld betalen voor een groot deel van zijn plunje, zoals een paar schoenen, kousen, hemden en één wollen plus twee linnen pakken. Al met al meer dan 200 gulden, terwijl hij maar tien gulden per maand verdiende.

 

Wij denken niet dat deze deserteurs ooit nog zijn teruggevonden, want ze worden op 26 oktober (de dag voor vertrek) definitief uit de boeken van de VOC uitgeschreven en we komen ze nergens meer tegen. Ook de adelborst Johannes Scherenberg van Oldenborg gaat van boord. Hij wordt door ordre van de gouverneur van Kaap de Goede Hoop aan Landt gehaald. Er staat niet bij waarom (18).

Een paar dagen voor vertrek (19) geven de bestuursleden in de Kaap een pacquet met brieven mee aan de kapitein van het Engelse retourschip de Mary voor de heren in Amsterdam en gelijk hebben ze ook een dubbeld stel brieven aan Willem de Vlamingh gegeven, die hij aen de hooge regeering te Batavia moet overhandigen zodra hij daar aankomt. Blijkbaar staan de expeditieleden op punt van vertrek.

De volgende dag is men in ieder geval druk doende om de verdere en resteerende benodigdheeden voor de schepen die naar het Zuydland gaan te regelen. Zeker nu zij alle uure staan onder zeijl te gaan, hetgeen betekent dat onze expeditieleden zich inderdaad opmaken voor vertrek. De manschappen van de Zuydland-vaarders zullen de volgende dag gemonsterd worden. We zijn benieuwd of de twee gedeserteerde bemanningsleden op het laatste moment nog aangevuld zijn of dat de Geelvinck met twee man minder is vertrokken.

De Tafelberg. Foto van Jan Houter

Op zaterdag 27 oktober is het dan eindelijk zover en vermelden de registers dat Willem de Vlamingh alles dat hem tot de Zuijdlandsche Reijse nodig was, nu binnen boord becomen hebbende. De Geelvinck is eijndelijk in gezelschap van de Nijptangh en ‘t Weseltje naar het Zuydland vertrokken, te welke effecte den almoogende gebeeden zij sijn Zeegen te willen verleenen. Hoewel er dagelijks schepen vanaf de Kaap uitzeilen, lezen we maar zelden dat de bestuurders van de VOC hen een zegen meegeven, zoals hier. Zij hopen dat Willem met gunstige berichten voor hen terugkeert.

De verwachtingen waren alom hoog gespannen. Dat blijkt ook uit het feit dat de expeditieleden de krant in Nederland haalden. In de Oprechte Haerlemse Courant van 4 juli 1697 staat dat een Deens schip - op 30 januari vanuit Oost-Indië in Denemarken gearriveerd - brieven van Caep de Bon Esperance had meegebracht. Die brieven bevatten het nieuws dat de verschillende Hollandse schepen die verleden jaar uit het vaderland naar Oost-indië waren vertrokken in goede staat de Kaap waren gepasseerd, alsmede Schipper de Vlaming met de Schepen na het Zuytlant. Op deze manier werd het thuisfront op de hoogte gehouden van de vorderingen van de expeditie, al hoorden ze het pas acht maanden later.

Zie de laatste zin van dit krantenartikel

Oprechte Haerlemsche courant, 4 juli 1679 (gevonden via Delpher)

Drukte op de rede bij de Tafelberg. Dit is een beeld dat Willem de Vlamingh zeer bekend zal zijn.

VOC retourschip ´d Gerechtigheid` bij aankomst aan de kaapkolonie circa 1744, geschilderd door Arnold de Lange, olieverf op paneel, 30x40cm (prachtige schilderijen, allemaal te koop op zijn website)

Maak jouw eigen website met JouwWeb