AEFJE

Over een mooie broederliefde

Drie van de kinderen van Willem en Willempie bereikten de volwassen leeftijd. Het is zinvol om ook hun levens na te gaan, omdat dit ons zo af en toe nog wat informatie geeft over Willem de Vlamingh.

Sneeuwballen

Zo blijkt uit een akte van begin januari 1705 (1) dat Evertje en Aefje samen in een huis in Amsterdam wonen. Het lijkt erop dat Willems oudste dochter, die een paar jaar daarvoor met haar gezin naar de hoofdstad was verhuisd, inmiddels haar jongste zusje in huis heeft genomen. Het nakomelingetje is dan pas zeventien jaar. Deze situatie doet vermoeden dat hun beider ouders tegen die tijd overleden zijn.

 

De meiden wonen in een huis op de Brouwersgracht dicht bij de Brouwersstraat. Daar wonen ook nog twee andere ongetrouwde zusjes. De vrouwen worden lastig gevallen door wat opgeschoten heren die midden in de nacht op de voordeur bonzen. Er ontspint zich een dialoog:

- Wie klopt daar?

- Goed volk!

- ‘t Is laat, wij doen zo laat niet open.

- Wij moeten Chitz hebben.

Chitz (of sits) was een soort bedrukte stof. Willen de mannen soms lappen stof kopen. Zo laat op de avond nog? Het klinkt als een kwajongensstreek. De meiden denken er blijkbaar ook het hunne van, want ze roepen naar de personen die voor de deur staan: Dan moet je morgen maar terugkomen. Het is nu te laat. De onruststokers laten zich echter niet zo makkelijk wegjagen. Opnieuw wordt er keihard op de deur van Evertjes huis geklopt, en ook op de ramen dit keer.

De druktemakers uiten daarbij veele vuijle vloekinge en roepen bijvoorbeeld: doet open jou beesten, of ‘t zal jou rouwen. Niet echt schoon volk op de late avond. Uiteindelijk bekogelen de drie belagers het huis met sneeuwballen en er sneuvelen maar liefst elf ruiten in de voorpui van Evertjes huis. Tenslotte moet de nachtwacht er aan te pas komen en laat Aefje het hele voorval vastleggen bij de notaris die gevestigd zit in de buurt van het Herenlogement.

Het Nieuwezijds Herenlogement (later West-Indisch Huis), Haarlemmerstraat 75 (rond het jaar 1775), Vervaardiger Schouten, H. P. (1747-1822), Collectie Stadsarchief Amsterdam

Dat was dezelfde notaris als degene waarbij Willem en Evertje in de zomer van 1702 aanklopten (in de zaak tegen Volckert Tor). Wellicht gaat dit over hetzelfde huis van Evertje, want je nam vroeger altijd gewoon de dichtstbijzijnde notaris en dus woonde ze nog in dezelfde buurt als drie jaar geleden. In dat geval mogen we wellicht concluderen dat Willem de Vlamingh de laatste jaren van zijn leven op de Brouwersgracht heeft gewoond en daar hoogstwaarschijnlijk zelfs zijn laatste adem heeft uitgeblazen…

Winkeltje op Vlieland

Een paar jaar later is Aefje getrouwd en is zij weer terug op Vlieland, waar ze dan met haar gezin woont. Haar man, Hendrick Casper Selkart, was nogal een portret (2). Hij kwam uit een gegoede Schiedamse familie, maar weigerde een baan bij het Hoogheemraadschap omdat hij verliefd was geworden op een of andere herbergiersdochter. Zijn moeder liet hem door de politie voor drie maanden opsluiten in het verbeterhuis, maar hij ontsnapte. Niet lang daarna trouwde hij met de acht jaar jongere Aefje en kreeg op Vlieland een baan als Commies ter Recherche. Dat hield onder andere in dat hij bijvoorbeeld de lading van aan de grond gelopen schepen moest borgen (3). Ondertussen runde Aefje een klein winkeltje op het eiland. We hebben namelijk een inventaris gevonden waaruit blijkt dat iemand betaald heeft voor Winkelwaaren gehaalt by o aefje Vlaming (4).

Het gezin krijgt twee zoons. Het jongetje dat zij op 4 maart 1708 in Amsterdam ten doop houden draagt twee namen: Casper Willem en zal ook zijn hele leven met deze beide namen worden aangesproken. Onder de katholieken is het heel gewoon om meerdere doopnamen te hebben, maar wie een blik werpt in de rest van dit doopboek uit de Noorderkerk, ziet dat dit onder protestanten niet zo heel vaak voorkwam.

Hun oudste zoon werd dus niet alleen genoemd naar de vader van zijn vader, die Casper heette, zoals dat traditioneel bij vernoemen hoort, maar meteen óók naar de vader van zijn moeder Aefje. Deze eerste kleinzoon van Willem de Vlamingh die wij op onze reis door de tijd van hem tegenkomen is dus heel bewust mede naar hem vernoemd!

Vader: Hendrick Casper Selkart, moeder: Aeltje Vlaming, kind Casper Willem, getuigen: Cornelis en Evertje Vlaming

Twee jaar later houdt het echtpaar hun tweede zoon Arend ten doop op Vlieland (5). Een naam die in de familie Selkart vaker voorkwam.

20 april 1710: Arend, zoon van Hendrik Casper Selkoert en Aafjen Vlamings. Getuigen: Willem van Kerkhem en Eva Tholingx

De jongens krijgen een goede opleiding, maar zus Evertje springt financieel bij om dat mogelijk te maken. Zij betaalt het schoolgeld voor de beide zoons van haar jongste zusje en later ook nog een flink bedrag voor een aantal jaren Instructie in ‘t Reekenen Boekhouden etc (6).

Broederliefde

Als Casper Willem bijna 14 jaar is, gaat hij in de leer bij de Amsterdamse notaris Jeremias Oxford in de Spuistraat (7). Zijn ouders wonen nog gewoon op Vlieland, dus het is best een grote stap voor zo’n jonge jongen om in de grote stad te gaan wonen. Wellicht logeert het kind bij zijn tante Evertje die dan al vele jaren in Amsterdam woont. Op zijn twintigste monstert Casper Willem aan als boekhouder op een schip van de VOC (8). Hij heeft als pennenlikker toch duidelijk het zeemansbloed van zijn opa Willem door de aderen stromen!

Casper als notaris: Nationaal Archief te Den Haag: 1.04.02, inventarisnummer 5897, scan 243

Eén maand voor vertrek laat Casper Willem nog even snel zijn testament opstellen (9). Ook al is hij misschien nog jong, reizen naar het verre Oosten is gevaarlijk en je kunt nooit weten… Hij benoemt zijn ouders tot zijn enige en algehele erfgenamen. Mochten zij eerder komen te overlijden dan hij, dan laat Casper Willem alles na aan zijn broer Arend, niets ter weerelt uytgesondert.

Terwijl zijn schip onderweg is naar Ceylon sterft moeder Aefje, slechts 41 jaar oud. Aan het drama dat zich na haar dood ontvouwt valt goed af te lezen wat voor mooi gezin Willem en Willempie hadden gesticht. 

De sterfdatum van Aafje Willems op 25 oktober 1729 ingeschreven in de boeken op Vlieland. Lidmatenregister Hervormde Gemeente Oost-Vlieland, archiefnummer 28, Collectie Tresoar, inventarisnummer 746, aktenummer 1096

Op 25 oktober 1729 is Aefje gestorven (10) en binnen vijf maanden wil de kersverse weduwnaar Hendrick Selkart alweer hertrouwen. Op zich was snel hertrouwen misschien gebruikelijk in die tijd, maar Hendrick heeft zijn oog laten vallen op zijn - waarschijnlijk minstens dertig jaar jongere - dienstmeisje, Trijntje Pelles. De hele familie De Vlamingh is in rep en roer. Evertje en Cornelis, de broer en zus van Aefje en op dat moment vermoedelijk nog de enige twee overgebleven gezinsleden, steken de koppen bij elkaar. Niet alleen stellen zij alles in het werk om dit schandeleus en ruïneus huwelijck te voorkomen, ze maken zich vooral sterk voor de erfenis van hun neefjes Casper en Arend. Hendrick weigert namelijk om een behoorlycke inventaris van de goederen van zijn vrouw te laten opstellen (11). Als de boedel niet eerst eerlijk verdeeld wordt, gaat alles van hun moeder Aefje door een huwelijk automatisch over op de nieuwe vrouw en krijgen de jongens niets.

In de rechtszaak die volgt wordt een flink boekje opengedaan over het karakter van Aefjes man. Een collega-commissaris op Oost-Vlieland beweert dat Hendrik Selkart zich zeer verre verloopt en in den dranck te buijten gaat, en lijdt een gansch ongebonden leeven van vloeken, zich verzweren, liegen en bedriegen, en verder gansch onnuttelyck op een gedebaucheerde wijze sijn geld verspilt (12)

Het woord “gedebaucheerd” stamt van het Franse débauché, hetgeen losbandig betekent. Uit deze beschrijving komt een duidelijk beeld naar voren van een verlopen man die drinkt, vloekt, liegt, bedriegt en zijn geld over de balk smijt.

Zijn jongste zoon Arend is de hele thuissituatie inmiddels ontvlucht en wordt uiteindelijk liefdevol opgevangen in het huis van zijn tante Evertje in Amsterdam. Wanneer Arend in diezelfde periode zijn testament (13) laat opmaken (hij is pas twintig jaar), wordt meteen duidelijk hoe de verhoudingen liggen.

Als eerste en algehele erfgenaam benoemt hij zijn geliefde broer Casper Willem - zoo denzelve nog mogt in leeven zijn - en anders gaan zijn bezittingen naar zijn tante Evertje en oom Cornelis (elk de helft). Zijn vader noemt de jongen pas als laatste en die gunt hij niet meer dan diens legitieme portie (dat waar Hendrick als vader recht op heeft). Arend vindt bij zijn petemoei Evertje een nieuw thuis.

Casper Willem is dan allang in den vreemde overleden, op 22 januari 1730, maar vanwege de grote afstand bereikt dit bericht de familie in Nederland pas anderhalf jaar later. De schipper én de opperstuurman van het schip Mijnden waarmee Casper bijna drie jaar daarvoor was uitgevaren, melden zich hoogstpersoonlijk bij notaris Mathys van Son om te vertellen dat hun boekhouder net na aankomst in Ceylon aan boord is overleden (14).

 

Op zijn sterfbed heeft Casper Willem hen meermalen verteld dat hij wilde dat al zijn spullen na zijn dood aan zijn broer Arend zouden worden gegeven. Hun beider testamenten getuigden van hun liefde voor elkaar. De twee broers benoemden namelijk niet hun ouders maar elkaar als belangrijkste erfgenaam.

Arend Vlaming Selkart

Arend vestigt zich permanent in de hoofdstad. Hij schrijft zich in als poorter (15) en krijgt een baan als interest rekenaar bij de bank van lening (16). Zeer opvallend is dat hij na de dood van zijn moeder zijn naam wijzigt van Arend Selkart naar Arend Vlaming Selkart. Blijkbaar identificeert de half verweesde jongen zich inmiddels zo sterk met zijn moederskant van de familie, dat hij die verbondenheid wil uitdrukken door het aannemen van hun achternaam.

Arends inschrijving als poorter van Amsterdam op 1 december 1733

In de eerste akte waarin we dit tegenkomen staat oorspronkelijk eigenlijk gewoon Arend Selkart. Het is aandoenlijk om te zien hoe de naam Vlaming er later boven  is geschreven en tussen de regels is gepropt. Ook in zijn handtekening staat de achternaam van Aefje, Evertje en Willem de Vlamingh (maar dan zonder voorvoegsel “de” en zonder H” aan het einde) fier als een soort trotse middle name (17).

Stadsarchief Amsterdam: 5075, inventarisnummer 9755, nummer 19, scan 44

Niet lang daarna, op 21 december 1736, sterft zijn vader op Vlieland en wordt Arend wees, slechts 25 jaar oud (18). De jongen moet dus rond de kerstdagen hals over kop met een boot naar Vlieland om alles te regelen (19).  Hij is als enige overgebleven van het gezin en alles komt op zijn schouders neer.

Voor- en achterkant van de brief van Arend om het overlijden van zijn vader te melden aan een familielid

Bron: Allard Pierson, Universiteit van Amsterdam, hs. T 107

Arends vader had in een testament (20) laten vastleggen dat hij niet alleen een huis (21) aan zijn verloofde Trijntje Pelles naliet, maar ook nog eens 8.000 gulden - een waar fortuin in die tijd. Ondanks dat de geliefden nog altijd niet hadden mogen trouwen, waren die twee ruim vijf jaar later dus nog steeds samen, terwijl ze in het kleine gelovige dorp vast met de nek werden aangekeken vanwege hun relatie.

Hendrik wist heel goed hoe zijn zoon dacht over deze verbintenis met Trijntje, want in een hoekje van zijn testament heeft hij op het laatste moment nog laten toevoegen dat het dienstmeisje nog eens 2000 gulden extra krijgt als Arend zich niet aan dit legaat houdt.

 

Maar Arend is de kwaadste niet. Een jaar later blijkt hij al bijna de helft van het geld aan Trijntje Pelles te hebben afgedragen en ze spreken met elkaar af dat hij het resterende bedrag pas over zes maanden aan haar zal uitkeren mét een rente van 2,5% (22). Evertje staat borg (terwijl vrouwen in Amsterdam volgens een notitie van de notaris eigenlijk geen borg konden staan, maar ze doet het toch). Achteraf is dat maar goed ook, want Arend sterft nog voordat de zes maanden om zijn en uiteindelijk is het Evertje die de rest aan Trijntje moet uitbetalen.

Dus op 16 november overhandigt zij bij de notaris twaalf grote zakken met cash geld aan het dienstmeisje. In totaal 4250 gulden plus de rente van 53 gulden en twee stuivers. Allemaal munten die over maar liefst twaalf grote zakken verdeeld zijn. Blijkbaar liep men indertijd zo met dat fortuin over straat. Thuisgekomen heeft Trijntje alles heel precies nageteld en wat blijkt? Op een zak waarop een briefje met vijf hondert guldens stond, zaten er maar vierhonderd!

 

Nog diezelfde middag wordt Evertje weer bij de notaris opgetrommeld. Zij verdedigt zich door te stellen dat de notaris nog had aangeboden het geld ter plekke na te tellen, maar dat Trijntje de zakken zelf ongeopend had meegenomen. Uiteindelijk wordt Evertje hiervoor ter vierschaar gedaagd (23) en moet ze vanwege die laatste missende honderd gulden voor het gerecht verschijnen.

Een juweeltje

Evertje had het maar druk met het feit dat haar neef Arend was overleden. Dat leverde ons een prachtige vondst op, namelijk een brief die de dochter van Willem de Vlamingh eigenhandig heeft geschreven (waarin ze ene Frans van Limborgh - die als advocaat fiscaal in Den Haag werkte - op de hoogte bracht van het feit dat zijn neef Arend was overleden).

Een brief eigenhandig geschreven door de dochter van Willem de Vlamingh (Allard Pierson, Universiteit van Amsterdam, hs. T 160)

In de brief valt te lezen dat Arend Vlaming Selkart na een kortstondige ziekte van slechts negen dagen op 27 jarige leeftijd is overleden, op 14 juni 1737. Een week later wordt Arends lichaam per schip overgevaren naar Vlieland om daar op het eiland te worden begraven. Dit weten we omdat de familie 10 gulden boete moest betalen voor een zogenoemd Buijtenlijck (iedereen die niet binnen Amsterdam werd begraven).

Boetes op begraven, archiefnummer 343, inventarisnummer 577, scannummer 64

Over zijn erfenis zal naderhand nog flink worden gesteggeld. Arend heeft – zoals we hebben gezien - alles nagelaten aan zijn tante Evertje, maar een tante van vaderskant (Eva Selkart, de zus van Hendrick) vecht dat testament aan. Er komen verschillende getuigen bij de notaris (24) om verklaringen af te leggen in het voordeel van Evertje Vlaming. Onder andere een collega van Arend bij de bank van lening, die zich herinnert hoe Arend altijd over zijn Peetje zei, dat zij doen hij niets in de weereld hadde hem kost, drank, inwoning, kleederen, en sackgeld en alles tot zijn nooddrift, en plaizier had gegeven en verschaft en dat hij zonder haar waarschijnlijk als soldaat naar Oost-Indië had moeten gaan (als enige en niet al te aantrekkelijke optie om te overleven). De koosnaam Peetje waarmee hij Evertje aanduidt zegt genoeg!

 

Nu verwende zijn tante hem in de tijd dat hij bij haar woonde ook echt. Ze kocht allerlei luxe artikelen voor Arend, zoals zijden kousen, pruiken, oesters en hij kreeg daarbovenop zakgeld (25). Opvallend genoeg betaalde ze bovendien nog trouw ieder jaar zijn zitplaats in de eilanderkerk, terwijl hij allang in Amsterdam woonde. Die zitplaats suggereert dat Arend nog regelmatig op Vlieland kwam. Hij had er ook een huis op Dorpsstraat nummer 57. Op die manier was de kleinzoon van Willem de Vlamingh dus tot zijn dood verbonden met zijn wortels op Vlieland.

Januari 1731: Voor de plaats van A. Selkert in de Eilandkerk (Amsterdams Stadsarchief op 29 augustus 1738 notaris Jan Ardinois)

Een mooie erfenis

Eva Selkart kwam waarschijnlijk af op de fikse erfenis die te verdelen viel uit Arends nalatenschap, maar liefst 28.000 gulden. Niet dat Arend zelf zoveel verdiende als bankbediende. Hij had dit geld geërfd van zijn oom Cornelis de Vlamingh die even daarvoor was overleden.

 

Arend had daar toen hij het erfde meteen allerlei dingen van gekocht, zoals vier aandelen in schepen en een halve traankokerij in Oostzaan. Ook betaalde hij snel wat obligaties van zijn vader en zichzelf af (26). Na verrekening van dit alles bedraagt het bedrag dat hij nalaat nog maar tienduizend gulden. Nog steeds een hele smak geld in die tijd en Eva Selkart wil daar een deel van opstrijken.

Evertje staat echter in haar recht en vecht als een leeuwin voor de erfenis van haar neefje. Zij doet een (huishoud-)boekje open dat zij heeft bijgehouden en somt op wat ze in de loop van de jaren wel niet allemaal aan kosten heeft gehad wegens betaelde rekeningen voor Hendrik Casper Selkart en zyne vrouw en kinderen. Er volgt een lijst van maar liefst vijftien pagina’s met rekeningen die Evertje voor het gezin van haar zus heeft betaald (27). Voor de dokter, kapper, kleermaker en hoefsmid (voor de paarden van het rijtuig dat ze ook voor hen kocht). Niet alleen zien we ieder jaar opnieuw bonnen voorbij komen voor essentiële zaken zoals brandhout, vlees, boter, schoenen en handschoenen, maar ook voor wijn, koffie en tabak. Ze hielp zelfs mee om een woonhuis voor hen te kopen.

 

Uit de enorme hoeveelheid betaalde wijn lijken we te kunnen opmaken dat Hendrick Selkart een flink drankprobleem had en daarover ook nog schulden van jaren had uitstaan die uiteindelijk door Evertje vergoed werden. Ze zegt zelfs nog meer geld aan hem te zijn kwijt geraakt, maar daarover uyt discretie te zwijgen. Bij zijn dood had de vader van Arend in ieder geval nog 5000 gulden aan schulden uitstaan. Wellicht had hij nog andere verslavingen

Weduwe Claes Boeff die de enige erfgename is geweest van wijlen haar neef Arent Selkart, en door Renunciatie van Eva Selkart (weduwe van Willem van Kerkhem), volgens verbaal en willige condemnatie van de Hoge Raad in Holland gedateerd 8 september 1739 als enige gerechtigd tot de nalatenschap van de gemelde Arent Selkart

Al met al rekent Evertje voor dat zij in haar leven voor meer dan 30.000 gulden aan het gezin van haar zusje heeft uitgegeven (28) en die schamele 10.000 gulden erfenis zijn slechts een kleine schadevergoeding voor alle gemaakte onkosten. Evertje wordt op grond van Arends testament (waarin hij alles aan haar nalaat) op 8 september 1739 door het Hof van Holland in het gelijk gesteld (29). De andere tante krijgt niets.

Tussen alle goederen die Arend aan Evertje nalaat (30) zitten ook wat persoonlijke spullen die van Casper uit Azië zijn overgekomen (onder andere wat bestek, zilveren knopen en een tabaksdoos). Daarnaast bezat hij verschillende huizen, zowel van zichzelf als van zijn vader, in Amsterdam en op Vlieland (31). Maar het allereerste - en dus belangrijkste - item wat in de inventarislijst aan goederen genoemd wordt, is de gouden ketting die Arend van zijn oom Cornelis heeft geërfd. Aan die ketting hangt een medaille die Cornelis verdiende toen hij als admiraal met de retourvloot naar Nederland zeilde. Dit erfstuk, waar de familie duidelijk trots op is, zal vanaf nu in het bezit van Evertje komen.

Conclusie

Uit deze beschrijving van het leven van Aefje en Arend krijgen wij ten zeerste de indruk dat de familie De Vlamingh een hecht gezin was, waarin de verschillende leden het voor elkaar opnamen. Cornelis en Evertje beijverden zich na de dood van hun zusje Aefje om de erfenis van hun neefjes Casper en Arend veilig te stellen; zij namen het op voor Arend toen diens vader opnieuw (met een jong dienstmeisje) wilde trouwen en Evertje nam haar neefje liefdevol onder haar hoede nadat hij verweesd achterbleef. Ze gaf hem onderdak en eten en zelfs geld om plezier te maken. Hij sprak daarna altijd liefdevol over zijn Peetje.

 

Uit de aktes die wij vonden, spreekt hun genegenheid en zorg voor elkaar. Zo zag Evertje erop toe dat haar neef in de lange inventaris die zij na zijn overlijden liet opstellen, telkens trouw “Arent Vlaming Selkart” genoemd werd, alle 26 keren dat zijn naam in de akte voorkwam. Tot twee keer toe is de naam Selkart zelfs demonstratief doorgekrast om het te vervangen door Vlaming Selkart. Steevast en consequent zorgde ze ervoor dat Arend ook na zijn dood haar aangenomen achternaam droeg. Deze oude aktes lijken op het eerste gezicht misschien saai en stoffig, maar de liefde van de verschillende familieleden voor elkaar spreekt zelfs al die eeuwen later nog tot ons in alle kleine details.

De naam Arent Selkart vervangen door Arent Vlaming Selkart

Maak jouw eigen website met JouwWeb