MARIA SOREAU

In ieder gezin is wel eens ruzie. Om de een of andere reden liet men toen de onderlinge onenigheden vaak vastleggen bij de notaris. Gelukkig maar, want daardoor kunnen wij nu meegenieten en weten we een beetje wat er in hun familie speelde. Door al deze verschillende verhalen worden ze mensen van vlees en bloed.

Op 21 februari 1726 sleepten Cornelis en Constantia twee van hun werkneemsters mee naar het kantoor van Jan Ardinois, te weten hun dienstmeisje Johanna van Macasser en de schoonmaakster Giertje Jans, hetzelfde meisje als we in het vorige verhaal ook al tegenkwamen (1).

Johanna en Giertje vertellen aan de notaris dat zij zedert 1719 op verzoek van Constantia regelmatig geld naar haar jongste zusje Maria Soreau hebben gebracht. Niet alleen in de tijd dat Maria getrouwd was met Jan van Leeuwsvelt (met wie zij eerst op het Rokin woonde en later in de Kalverstraat een Chitzewinkel runde, waar zij lappen stof verkocht), maar zij deden dat eveneens in de periode dat Maria weduwe was geworden en op de Prinsengracht woonde in de buurt van de Utrechtse straat.

Behalve geld brachten de dienstbodes ook goederen naar Constantias zus, zoals fijne lijnwaden, neteldoeken en andere winkelwaren, steeds in een goede quantiteyt (dus behoorlijk veel).

De gebrachte geldsommen waren niet gering. Giertje meldt dat zij dan eens hondert guldens, dan vijftig en meerder of mindere sommen tegelyk aan Maria Soreau heeft gegeven. De schoonmaakster vermoedt dat het totaalbedrag alles bij elkaar wel meer dan duizend gulden zal zijn geweest.

Bovendien herinnert Giertje zich dat zij menigvuldige reise naar Maria Soreau heeft gemaakt in opdracht van Constantia, om het zusje te manen een deel van het verschuldigde bedrag terug te betalen. Een schuld die wel zes duizend gulden bedroeg (dus inclusief de gestuurde winkelwaren). Toch heeft het meisje slechts twee keer honderd gulden van Maria gekregen.

Naast hun beide eigen bedienden trommelden Cornelis en Constantia eveneens twee oudgedienden van Constantias zusje op om eveneens met hen mee te gaan naar de notaris. Het ene meisje woonde van Allerheiligen 1719 tot mei 1720 als bediende bij Maria Soreau in huis en werkte daarna als naaister en hulpje in de winkel. De tweede bediende werkte van vrouwendag 1722 tot in het jaar 1724 als dienstmeisje voor haar. Dienstertjes zijn betrouwbare getuigen, in die zin dat zij dag en nacht in het huis aanwezig waren en vaak van veel dingen op de hoogte zijn.

Deze beide meisjes bevestigen dat zij in hun diensttijd menigmaal hebben gezien dat Johanna en Giertje en ook nog wel andere dienstbodes diverse goederen kwamen brengen, zoals de reeds gemelde neteldoeken en lijnwaden. Daarnaast hebben zij tijdens hun werkverband duidelijk gemerkt dat Maria Soreau zeer benodigt (behoeftig) en veel tyt om gelt verlegen was, zodanig dat zy goederen beleenen en verpanden moest. Er zijn ook spullen naar de bank van lening gebracht die Maria van haar zus Constantia had gekregen.

Wat is er aan de hand met het jongste zusje van Constantia (het meisje dat slechts een half jaar oud was toen hun vader overleed)?

Het jongste zusje

Na enig spitwerk komen wij erachter dat weduwe Maria Soreau, na het overlijden van haar eerste man, in mei 1724 hertrouwde met ene Lourens Groen. Dat bleek echter al vrij snel geen prettig huwelijk. Op 10 januari 1725 staat zij op de stoep van de notaris met maar liefst drie getuigen (wederom een hele batterij aan dienstmeisjes), die om de beurt verklaren dat Maria’s nieuwe man haar zeer quaadaardiglijk heeft getracteert (2).

 

De “traktatie” van haar man is inderdaad behoorlijk ernstig. Men bedoelt dat hij haar meermaalen heeft geschopt, getrapt, geslagen, bij ‘t hair gesleept, met een tang en bierkan geattacqueert, met zyn duijmen haar keel toegekneepen, en zoodanig getracteert dat zij tot heeden toe blaauwe vlekken en plekken van onderen tot boven aan haar lichaam draagt en daarvan zelfs quaalijk ter been is

 

En daar blijft het niet bij. De getuigen beamen dat Maria zonder eenige reedenen of woordenwisseling is mishandeld en zo hard tegen haar hoofd is geslagen dat een van de getuigen tegen haar man zei: Mons. Groen, uw vrouw is dood. Waarop Groen zei: Ik zal uw dat anders doen zien. Hij pakte een brandende kaars en liet wat gesmolten kaarsvet in Maria’s hand druipen. Toen Maria haar hand bewoog zei haar man: Ziet gij nu wel dat zij nog leeft

 

Uiteindelijk is de arme vrouw een jaar later gestorven. We weten niet precies onder welke omstandigheden. Zij was nog geen dertig jaar oud. Op 4 januari 1726 wordt Maria Serjou huysvrouw van Lourens Groen wynkooper komt van den princegragt by de Utrechtste straat voor 15 gulden in Amsterdam begraven (3)

 

Pfff… Wat een heftig verhaal! Zo te lezen was Maria Soreau in zwaar weer gekomen en heeft Constantia haar jongste zusje willen helpen waar zij kon. Nu weten we opeens ook waarom het echtpaar Vlaming een maand na het overlijden van Maria bij de notaris staat en allerlei bediendes laat getuigen over het geld en de goederen die zij haar jarenlang hebben toegestopt. Ze willen dat haar vervelende man de schuld terugbetaalt, uit een soort wraak wellicht. Want wij denken dat Cornelis en Constantia het verschuldigde bedrag niet echt nodig hadden.